5.2.6
Desinfectie
Instellingen
Raak het Instellingen-pictogram aan om de instellingen voor de sensor te bekijken of te veranderen.
Alarmen
Dode Band
Reset Kalibratie
Waarden
Kal Nodig Alarm
Alarmonderdrukking Wanneer relais of digitale ingangen geselecteerd zijn, zullen eventuele alarmen die gerela-
Effeningsfactor
Kabellengte
Ø Kabel
Sensor
Naam
Type
5.2.7
Generiek
Instellingen
Raak het Instellingen-pictogram aan om de instellingen voor de sensor te bekijken of te veranderen.
Alarmen
Dode Band
Reset Kalibratie
Waarden
Kal Nodig Alarm
Alarmonderdrukking Wanneer relais of digitale ingangen geselecteerd zijn, zullen eventuele alarmen die gerela-
Sensor Helling
Sensor Offset
Laag Bereik
Hoog Bereik
De alarmgrenswaarden laag-laag, laag, hoog en hoog-hoog kunnen worden ingesteld.
Dit is de dode band voor het alarm. Bijvoorbeeld, als het hoog alarm is ingesteld op 7,00
en de dode band op 0,1, dan wordt het alarm geactiveerd bij 7,01 en weer gedeactiveerd
bij 6,90.
Open dit menu om de sensorkalibratie terug te zetten naar de standaardwaarden.
Voor de weergave van een alarmbericht als herinnering om de sensor te kalibreren vol-
gens een regelmatig schema. Voer hiervoor het aantal dagen tussen de kalibraties in. Stel
deze op 0 in wanneer er geen herinneringen nodig zijn.
teerd zijn aan deze ingang worden onderdrukt wanneer het geselecteerde relais of de gese-
lecteerde digitale uitgang actief is. Dit wordt gewoonlijk gebruikt om alarmen te voorkomen
als er geen monsterstroom langs de digitale ingang van de debietschakelaar stroomt.
Verhoog de effeningsfactor om de reactie op wijzigingen te dempen. Bij een effeningsfac-
tor van bijv. 10% zal de volgende uitlezing bestaan uit een gemiddelde van 10% van de
vorige waarde en 90% van de huidige waarde.
De controller compenseert automatisch voor fouten in de gemeten waarden die het gevolg
zijn van lengteverschillen in de gebruikte kabel.
De kabellengtecompensatie is afhankelijk van de diameter van de draad die wordt gebruikt
om de kabel te verlengen
Selecteer het specifieke desinfectiesensortype en -bereik dat moet worden aangesloten.
Hier kunt u de naam aanpassen waarmee de betreffende sensor wordt geïdentificeerd.
Selecteer het type sensor dat moet worden aangesloten.
De alarmgrenswaarden laag-laag, laag, hoog en hoog-hoog kunnen worden ingesteld.
Dit is de dode band voor het alarm. Bijvoorbeeld, als het hoog alarm is ingesteld op 7,00
en de dode band op 0,1, dan wordt het alarm geactiveerd bij 7,01 en weer gedeactiveerd
bij 6,90.
Open dit menu om de sensorkalibratie terug te zetten naar de standaardwaarden.
Voor de weergave van een alarmbericht als herinnering om de sensor te kalibreren vol-
gens een regelmatig schema. Voer hiervoor het aantal dagen tussen de kalibraties in. Stel
deze op 0 in wanneer er geen herinneringen nodig zijn.
teerd zijn aan deze ingang worden onderdrukt wanneer het geselecteerde relais of de gese-
lecteerde digitale uitgang actief is. Dit wordt gewoonlijk gebruikt om alarmen te voorkomen
als er geen monsterstroom langs de digitale ingang van de debietschakelaar stroomt.
Voer de helling van de sensor in mV/eenheden in
Voer de offset van de sensor in mV in wanneer 0 mV niet gelijk is aan 0 eenheden.
Voer de lage grenswaarde in voor het bereik van de sensor
Voer de hoge grenswaarde in voor het bereik van de sensor
50