Zodra het voertuig rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een spanningssensor
gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra er wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, wat betekent
dat de bestuurder ondanks dit systeem altijd zelf
goed moet opletten.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning
regelmatig controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit
gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
– is slecht voor de wegligging,
– verlengt de remweg,
– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
– verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor
uw voertuig vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
De bandenspanning moet worden gecontroleerd
als de banden "koud" zijn (het voertuig staat
langer dan een uur stil of er is minder dan
10 km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de spanning
op de sticker met 0,3 bar worden verhoogd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie, waaronder de
bandenspanningssticker.
U kunt de meeteenheid waarin de
bandenspanning wordt weergegeven
configureren door op de toets MODE te drukken:
selecteer vervolgens de eenheid psi, bar of kPa in
het menu "Bandenspanning".
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de configuratie van het voertuig (MODE).
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding.
Wanneer er een storing in slechts een van
de banden wordt gedetecteerd, dan wordt er,
afhankelijk van de uitvoering, een symbool of
melding weergegeven om de storing aan te geven.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset), controleer dan de spanning
van de vier banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band de
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk
van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,
dan werkt het controlesysteem mogelijk niet
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd
wanneer de bandenspanning plotseling
daalt of bij een klapband. Het kan namelijk
enkele minuten duren om de waarden van de
snelheidssensoren van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de betreffende band(en) niet op
spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd
of is (zijn) vervangen.
Rijden
6
81