5.2 Verticale installatie op automatische koppeling
Pompen voor permanente, verticale installatie in een put kunnen worden geïnstalleerd op een stationaire
automatische koppeling en volledig of gedeeltelijk ondergedompeld in de verpompte vloeistof worden bediend.
Gebruik geen elastische onderdelen of balgen voor het aansluiten van de leidingen.
In sommige opstellingen is een (extra) voetstuk nodig onder de voetbocht voor een juiste installatie
van de pomp. Houd hiermee rekening tijdens het ontwerp van de installatie.
De geleidestangen mogen geen axiale speling vertonen aangezien dit lawaai kan veroorzaken tijdens
bedrijf.
Voer de volgende handelingen uit:
1. Boor montagegaten voor de beugel van de geleidestang binnen in de put en maak deze provisorisch vast
met twee schroeven.
2. Plaats het voetstuk van de voetbocht op de bodem van de put. Als de bodem ongelijk is, moet het voetstuk
van de voetbocht worden ondersteund. Gebruik een schietlood om de juiste positie te bepalen. Maak de
voetbocht vast met verankeringsbouten.
3. Monteer de persleiding volgens de algemeen gangbare procedure. Stel de leiding niet bloot aan vervorming
of spanning.
4. Plaats de geleidestangen op het voetstuk van de automatische koppeling en stel de lengte van de stangen af
op de bevestigingsbeugel aan de bovenzijde van de put. Als de geleidestang langer is dan 4 m, installeert u
een tussenliggende houder voor de geleidestang om stabiliteit te waarborgen.
5. Schroef de geleidestangbeugel los. Plaats het klemrubber in de gaten. Maak de geleidestangbeugel vast
binnen in de put. Draai de bouten in de expansiepluggen aan.
6. Verwijder puin voordat u de pomp in de put laat zakken.
7. Bevestig de geleideschoen aan de pomp.
8. Schuif de geleideschoen langs de geleidestangen en laat de pomp in de put zakken door een ketting vast te
maken aan de hijsbeugel.
9. Hang het uiteinde van de ketting op aan een stevige haak boven in de put. Houd de ketting recht maar zorg
ervoor dat deze niet onder spanning staat.
10. Pas de lengte van de voedingskabel aan door deze op te rollen op een trekontlaster zodat de kabel niet
beschadigd kan raken tijdens bedrijf. Maak de trekontlaster vast aan een degelijke haak bovenin de put.
Zorg dat de kabels niet knikken of worden afgekneld.
11. Sluit de voedings- en stuurstroomkabels aan, indien aanwezig.
12. Controleer de draairichting.
16