PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten,
waar voorzien)
De parkeersensoren geven de bestuur-
der informatie over de afstand tot een
obstakel dat tijdens het achteruitrijden
(uitvoeringen met 4 sensoren achter)
of het achteruit- en vooruitrijden (uit-
voeringen met 4 sensoren achter en 4
sensoren voor) wordt genaderd.
Dit parkeerhulpsysteem signaleert ob-
stakels die zich buiten het gezichtsveld
van de bestuurder bevinden.
De bestuurder ontvangt informatie over
de aanwezigheid van en de afstand tot
een obstakel door middel van een akoes-
tisch signaal, waarvan de frequentie af-
hankelijk is van de afstand tot het ob-
stakel (als de afstand tot het obstakel
kleiner wordt, neemt de frequentie van
het akoestische signaal toe) en, bij som-
mige uitvoeringen, wordt er ook beeld
op het display (zie de paragraaf "Sig-
nalering op het display") weergegeven.
118
fig. 104
ACTIVERING
Uitvoering met 4 sensoren
De sensoren vóór worden ingeschakeld
als de elektronische sleutel in het start-
systeem wordt geplaatst en de achter-
uitversnelling wordt ingeschakeld of,
bij sommige uitvoeringen, als u op de
knop A-fig. 104 op het plafonlampje
vóór drukt bij een snelheid lager dan
15 km/h.
De sensoren worden uitgeschakeld bij
een snelheid hoger dan 18 km/h of,
bij sommige uitvoeringen, als er nog een
keer op de knop A-fig.104 wordt
gedrukt bij een snelheid lager dan
15 km/h. Als het systeem niet is inge-
schakeld, gaat de LED op de knop bij
uitvoeringen met uitschakelknop uit.
Uitvoering met 8 sensoren
De sensoren vóór worden ingeschakeld
als de elektronische sleutel in het start-
systeem wordt geplaatst en de achter-
uitversnelling wordt ingeschakeld of als
er op de knop A-fig.104 op het pla-
fonlampje vóór wordt gedrukt bij een
snelheid lager dan 15 km/h.
A0E0482m
De sensoren worden uitgeschakeld als
er nog een keer op de knop A-fig.104
wordt gedrukt bij een snelheid lager dan
15 km/h of als de snelheid hoger wordt
dan 18 km/h; als het systeem niet is
ingeschakeld, is de LED op de knop uit.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start
het systeem met de akoestische signa-
lering via de zoemers vóór of achter;
die geven een onderbroken signaal zodra
er een obstakel wordt waargenomen.
De onderbreking tussen de signalen
wordt korter naarmate het obstakel dich-
terbij komt.
Als het obstakel zich op minder dan 30
cm bevindt, klinkt het geluidssignaal
continu. Afhankelijk van de plaats van
het obstakel (voor of achter) worden
de geluidssignalen door de betreffende
zoemer (voor of achter) gegeven. In
ieder geval wordt het obstakel aange-
geven dat zich het dichtst bij de auto
bevindt.