PARKEERSENSOREN
(waar voorzien)
De parkeersensoren verschaffen de bestuurder
informatie over de afstand tot obstakels ach-
ter de auto.
Dit parkeerhulpsysteem signaleert obstakels
die zich buiten het gezichtsveld van de be-
stuurder bevinden.
De bestuurder wordt geïnformeerd over aan-
wezigheid van een obstakel en de afstand er-
van tot de auto door middel van een onder-
broken geluidssignaal, waarvan de frequentie
afhankelijk is van de afstand tot het obstakel
(hoe kleiner de afstand, hoe korter de onder-
brekingen).
108
ACTIVERING
De sensoren schakelen in als de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld, met elektronische
sleutel in het startsysteem.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het sys-
teem met de akoestische signalering via de
zoemers achter; die geven een onderbroken
signaal zodra er een obstakel wordt waarge-
nomen. De onderbreking tussen de signalen
wordt korter naarmate het obstakel dichterbij
komt.
Als het obstakel zich op minder dan 30 cm be-
vindt, klinkt het geluidssignaal continu.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de af-
stand tot het obstakel groter wordt. De fre-
quentie van de tonen blijft gelijk als de door
de middelste sensoren gemeten afstand gelijk
blijft. Als deze situatie optreedt bij de zijsen-
soren, dan wordt het signaal na 3 seconden
onderbroken (bijvoorbeeld om te voorkomen
dat het geluid ingeschakeld blijft als er langs
een muur wordt gereden).
OPGELET
De verantwoordelijkheid
tijdens het parkeren en an-
dere gevaarlijke handelingen ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder. Con-
troleer als u de auto parkeert of zich
geen personen (in het bijzonder kin-
deren) of dieren in de buurt van de
auto bevinden. De parkeersensoren
moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder worden beschouwd. De
bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres al-
tijd zeer goed opletten, ook als de
manoeuvres met lage snelheid wor-
den uitgevoerd.