Hoofdstuk 16
van de sleutelschakelaar moet beveiligd worden met
een geschikte zekering of onderbreker berekend voor
een stroomsterkte van 5 A. De sleutelschakelaar moet
ingeschakeld zijn opdat de motor kan draaien. Als
de sleutelschakelaar uitgezet wordt, stopt de motor.
De sleutelschakelaar wordt ook gebruikt voor het
voeden van de optionele indicatielampen, Lopen/Starten
of externe startingangen (zie latere paragrafen).
Externe stop: Er is een externe stopinput. Als deze
ingang op de min van de accu wordt aangesloten
schakelt de motor uit. De motor kan in dit geval
niet starten.
Indicatielampjes:
De
tien indicatielampjes. Van deze tien moeten de
indicators voor Uitschakelen/stop en Waarschuwing/
Vermogensbeperking
Deze geven de gebruiker basisinformatie over de
werking van de motor en over waarschuwingen of fouten.
Het schema geeft aan hoe deze indicators moeten
worden aangesloten. Ze moeten gevoed worden via
het signaal van de sleutelschakelaar. Elke indicator
mag niet meer dan 200 mA trekken, dus een lamp met
een vermogen van niet meer dan 2,2 watt. U kunt ook
ledindicatoren gebruiken. Het strekt tot aanbeveling
dat de stoplamp ROOD is en de waarschuwingslamp
ORANJE. De onderstaande tabel toont mogelijke
combinaties van lampstatussen en hun betekenis.
(LAMPTEST BIJ SLEUTEL AAN)
Rode
Oranje
stoplamp
waarschuwings-
lamp
UIT
UIT
UIT
AAN
UIT
KNIPPERT
LANGZAAM
AAN
KNIPPERT SNEL Uitschakelen
Pagina 148
motor
heeft
in
altijd
worden
gemonteerd.
Motorstatus
Motor werkt normaal
zonder
d i a g n o s t i s c h e
meldingen of beperkt
toerental
Waarschuwing
De motor heeft een
probleem gedetecteerd
maar
blijft
beperking draaien.
Beperking – De motor
heeft
een
probleem gedetecteerd
en
het
beschikbare
motorvermogen
beperkt om de motor te
beschermen.
motor
heeft
ernstig
probleem
gedetecteerd en wordt
uitgeschakeld om de
motor en gebruiker te
beschermen.
totaal
fouten,
–
zonder
ernstig
is
–
De
een
644-6787