Instellingen
8.3
Bodemkleppenpositie instellen
1. Stel de bodemklephendel (Afb. 109/1) in op
de tabelwaarde (zie Afb. 48, op pagina 56).
De bodemklephendel kan in een gatenplaat in 8
standen worden vergrendeld.
Zwenk voor het openen van de bodemkleppen
de bodemklephendel langs de gatenplaat
omlaag.
2. Borg de bodemklephendel met een lunspen
(Afb. 109/2).
8.4
Niveausensor instellen
De stand van de niveausensor kan alleen
worden ingesteld als de zaadkast leeg is:
1. Draai de vleugelmoer (Afb. 110/1) los.
2. Stel de hoogte van de niveausensor (Afb.
110/2) in op basis van de gewenste
minimumhoeveelheid zaad.
en
alarmsignaal zodra de niveausensor niet meer
met zaaigoed is bedekt.
3. Draai de vleugelmoer (Afb. 110/1) vast.
98
Afb. 109
Deze instelling is van invloed op de hoeveelheid uit te zaaien zaad.
Controleer de instelling door een afdraaiproef.
De basisafstelling van de bodemkleppen wordt uitgevoerd volgens
hoofdstuk "Basisafstelling bodemkleppen", op pagina 145.
geven een
Afb. 110
Vergroot de resthoeveelheid zaad waarbij het alarmsignaal wordt
gegeven dienovereenkomstig
naarmate het zaaigoed grover is;
naarmate er meer zaad wordt uitgezaaid.
D9 BAH0007.3 08.10