Werken met de machine
10.2
Beginnen met zaaien
7. Na 30 m controleren en indien nodig
corrigeren:
de diepte waar het zaaigoed
terechtkomt
(zie hoofdstuk "Zaaigoeddiepte
controleren", op pagina 115);
de arbeidsintensiteit van de exact-
/sleeptandeg.
134
1. Zet de machine op de kopakker in de werkstand.
2. Controleer het schakelritme voor de rijpaden.
3. Stuur iedereen uit de gevarenzone weg.
4. Bedien regeleenheid 1.
Laat de actieve markeur zakken.
Schakel de zaaiwiel-rijpadenschakeling verder.
Alleen bij rijpadindicatie "0":
aanleggen van de rijpaden;
laten zakken van het rijpadmarkeerapparaat.
5. Controleer de rijpadenteller; indien nodig corrigeren.
6. Begin te rijden.
Afb. 173
WAARSCHUWING
Bedien de regeleenheden van de tractor uitsluitend in de cabine
van de tractor.
Controleer, of de juiste rijpadenteller wordt aangegeven.
D9 BAH0007.3 08.10