Veiligheidsinstructies
Informatie
1.3.
Toepassingsgebied in omgeving Ex-zone 22 (optie)
6
Andere toepassingen zijn uitsluitend met uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming
van de fabrikant toegestaan.
De volgende toepassingen zijn bijvoorbeeld niet toegestaan:
Vloertransportmiddelen volgens EN ISO 3691
Hijs- en hefmateriaal volgens EN 14502
Personenliften volgens DIN 15306 en 15309
Goederenliften volgens EN 81-1/A1
Roltrappen
Continu bedrijf
Onderaardse inbouw
Langdurige onderdompeling in water (beschermingsgraad in acht nemen)
Explosiegevaarlijke omgevingen, met uitzondering van zone 22
Met straling belaste zones binnen nucleaire installaties
De fabrikant is niet aansprakelijk voor schade, die voortvloeit uit ondeskundig gebruik
van de aandrijvingen en/of gebruik voor andere doeleinden dan waarvoor de
aandrijvingen bestemd zijn.
Tot een juist gebruik van het product behoort ook de inachtneming van deze
bedieningsinstructies.
Deze bedieningsinstructies gelden voor de standaarduitvoering "rechtsdraaiend
sluiten". Dit betekent, dat de aangedreven as met de wijzers van de klok mee
(rechtsom) draait om de afsluiter te sluiten.
Aandrijvingen uit de aangegeven serie zijn conform de ATEX -richtlijn 2014/34/EU
in principe ook geschikt voor toepassing in omgevingen waar gevaar voor
stofexplosies (Ex-zone 22) bestaat.
Teneinde aan alle eisen van de ATEX-richtlijn te voldoen is het beslist noodzakelijk
om de hieronder vermelde punten in acht te nemen:
De aandrijvingen zijn voorzien van de Ex-markering II3D... voor de toepassing
in de zone 22.
De maximale oppervlaktetemperatuur van de aandrijvingen bedraagt
-
T150 °C voor omgevingstemperaturen tot +60 °C resp.
-
T190 °C voor omgevingstemperaturen tot +80 °C.
Met een verhoogde stoflaag op het materieel is bij het vaststellen van de max.
oppervlaktetemperatuur geen rekening gehouden.
Voor het naleven van de maximaal toelaatbare oppervlaktetemperaturen van
de aandrijving zijn de hieronder vermelde voorwaarden van toepassing:
-
het naleven van de bedrijfsmodi en de technische gegevens van de
fabrikant
-
de correcte aansluiting van de thermische motorbeveiliging (thermoknopen
resp. PTC-weerstanden)
Omgevingstemperatuur
tot +60 °C
tot +80 °C
De aansluitstekker mag uitsluitend in spanningsvrije toestand aangesloten of
verwijderd worden.
De toegepaste kabelwartels dienen aan de eisen van de categorie II3D en ten
minste aan de beschermingsgraad IP67 te voldoen.
De aandrijvingen moeten via een externe aardebus (toebehoren) op de aarding
worden aangesloten of deel uitmaken van een geaard leidingsysteem.
SA 07.2 – SA 16.2 /SAR 07.2 – SAR 16.2
De temperatuur voor het
in werking stellen
van de thermische
motorbeveiliging
140 °C
155 °C
AM 01.1/AM 02.1
Maximale
oppervlaktetemperatuur
T150 °C
T190 °C