2
Functies in het geïntegreerd systeem
Integrated System begint met een geïntegreerd systeem dat verschillende
apparaten op een werkplek combineert. Het geïntegreerde systeem maakt de
uitwisseling van informatie en het delen van functies tussen de apparaten van dit
werkstation mogelijk. Gegevens van één apparaat kunnen op andere apparaten
van hetzelfde werkstation worden weergegeven. De interactie van één gebruiker op
één apparaat kan gedeelde functies activeren die meerdere apparaten op de
werkplek beïnvloeden. De gevolgen voor de patiënt van alle apparaten moeten
door de gebruiker worden overwogen. Sommige gedeelde functies werken slechts
in één richting. Andere werken in beide richtingen. Met bidirectionele
systeemfuncties beïnvloeden de apparaten elkaar. Gedeelde systeemfuncties die
invloed hebben op de bediening van een apparaat, moeten door servicepersoneel
worden geconfigureerd. Daarom moeten functies die in beide richtingen werken op
alle betrokken apparaten worden geconfigureerd. Bewustzijn van de mogelijke
risico's voor patiënten vereist dat gebruikers de relevantie van het juiste
geïntegreerd systeem-ID begrijpen, dat met de unieke naam van de werkplek moet
overeenkomen. Elk ziekenhuis moet over een nomenclatuur beschikken die een
correct geïntegreerd systeem-ID specificeert voor elke werkplek in het ziekenhuis.
Gedeelde functies hoeven niet noodzakelijk te worden uitgevoerd door een
kabelaansluiting tussen punten, maar door de netwerkverbinding. Hierbij is het
geïntegreerd systeem-ID bijzonder belangrijk, omdat apparaten met hetzelfde
geïntegreerd systeem-ID aan dezelfde werkplek zijn toegewezen en gegevens en
functies zullen delen.
2.1
Voorbeelden van gedeelde systeemfuncties
2.1.1
Alarmonderdrukking synchroniseren
De verschillende apparaten van de werkplek hebben allemaal hun eigen
alarmonderdrukking-toets om de akoestische apparaatalarmen tijdelijk te
onderdrukken. In het geïntegreerd systeem wordt de alarmonderdrukking over alle
apparaten van de werkplek gesynchroniseerd. In situaties waar meerdere
apparaten een alarm kunnen veroorzaken, vermindert dit het aantal vereiste
gebruikersinteracties voor alarmonderdrukking op de werkplek.
2.1.2
Patiëntgegevens importeren
Op de patiëntmonitor kunnen opname, ontslag en overdracht van patiëntgegevens
over het netwerk worden opgenomen (toets HIS ophalen) of handmatig worden
ingevoerd in het dialoogvenster van de patiënt (bijv. lengte, leeftijd, gewicht,
patiëntcategorie). Deze informatie wordt doorgestuurd naar het therapieapparaat
op de gemeenschappelijke werkplek om de juiste en consistente
apparaatinstellingen voor therapie en alarmen van de verschillende apparaten te
ondersteunen die voor dezelfde werkplek zijn geconfigureerd. Deze actie wordt
alleen in deze richting ondersteund, niet in beide richtingen.
2.1.3
Weergave van gedeelde gegevens
Op de patiëntmonitor kunnen curven en parameterwaarden van het aangesloten
beademings- of anesthesieapparaat van dezelfde werkplek worden weergegeven.
|
Gebruiksaanwijzing
Connectivity Converter CC300
Functies in het geïntegreerd systeem
7