Functionele module
FM110
FM310
FM311
Voorbeeld bedrading:
Analoge uitgang, 0 / 4-20 mA, 0-10 V
De analoge uitgang stelt externe regelsystemen in
staat bepaalde besturingsgegevens uit te lezen.
Voer de volgende instellingen in om de analoge
uitgang in te stellen.
Uitgangssignaal
Mogelijke signaaltypen:
•
0-10 V
•
0-20 mA
•
4-20 mA.
Functie van analoge uitgang
Actuele toerental
0 %
100 %
0 V
10 V
0 mA
20 mA
4 mA
20 mA
Sensorwaarde
Minimum
0 V
0 mA
4 mA
Result. gew. wrde
0 %
0 V
0 mA
4 mA
62
Analoge uitgang
(Klemmen AO, GND )
-
•
•
Maximum
10 V
20 mA
20 mA
100 %
10 V
20 mA
20 mA
Motorbelasting
0 %
0 V
0 mA
4 mA
Motorstroom
0 %
100 %
0 V
5 V
0 mA
10 mA
4 mA
12 mA
Limiet overschreden functie
Uitgang niet actief
0 V
0 mA
4 mA
9.16 Regelaar (Regelaarinstellingen)
De pompen hebben standaardinstellingen voor de
versterkingsfactor (K
) en integratietijd (Ti
p
Als de fabrieksinstelling echter niet de meest optimale
instelling is, kunt u de versterkingsfactor en de
integratietijd wijzigen:
•
Stel de versterkingsfactor in op een waarde
tussen 0,1 en 20.
•
Stel de integratietijd in op een waarde tussen 0,1
en 3600 seconden. Als u 3600 seconden
selecteert, functioneert de regelaar als PI-
regelaar.
Bovendien kunt u de regelaar instellen op
omgekeerde regeling.
Dit betekent dat het toerental lager wordt als u het
setpoint verhoogt. Bij omgekeerde regeling moet u de
versterkingsfactor instellen tussen -0,1 en -20.
Richtlijnen voor het instellen van de PI-regelaar
Onderstaande tabellen tonen de aanbevolen
instellingen van de regelaar:
100 %
10 V
20 mA
20 mA
200 %
10 V
20 mA
20 mA
Uitgang actief
10 V
20 mA
20 mA
.
)