4. Lees de beschrijving van deze regelmodus.
5. Selecteer welke analoge ingang u wilt gebruiken
als sensoringang.
6. Selecteer de sensorfunctie afhankelijk van waar
de sensor is geïnstalleerd in het systeem.
5
11
1
DPT
3
13
Q
PT
PT
TT
2
4
DPT
DPT
9
LT
Overzicht van sensorlocaties
7. Selecteer het elektrische invoersignaal op basis
van de sensorspecificaties.
8. Selecteer de meeteenheid op basis van de
sensorspecificaties.
9. Stel de minimale en maximale sensorwaarden in
op basis van de sensorspecificaties.
10. Stel het gewenste setpoint in.
11. Stel de regelaarinstellingen K
aanbevelingen in paragraaf "Regelaar"
("Instellingen regelaar").
12. Typ de pompnaam.
13. Controleer het overzicht van instellingen en
bevestig deze.
Geavanceerd bedieningspaneel
1. Open het menu Assist.
2. Selecteer Ondersteund pomp instellen.
3. Selecteer de regelmodus Constante druk.
4. Selecteer de analoge ingang die u wilt gebruiken
als sensoringang.
5. Selecteer de gemeten parameter die u wilt
regelen.
6. Selecteer de meeteenheid op basis van de
sensorspecificaties.
7. Stel de minimale en maximale sensorwaarden in
op basis van de sensorspecificaties.
8. Selecteer het elektrische invoersignaal op basis
van de sensorspecificaties.
9. Stel het setpoint in.
10. Stel de regelaarinstellingen K
aanbevelingen in paragraaf "Regelaar"
("Instellingen regelaar").
11. Controleer het overzicht van instellingen en
bevestig deze door op [OK] te drukken.
6
14
PT
TT
12
8
16
15
7
Q
DPT DTT
PT
TT
10
LT
en T
. Zie de
p
i
en T
. Zie de
p
i
Gerelateerde informatie
13.1 Gewenste waarde
13.5 "Besturingsmodus"
13.7 Analoge ingangen
13.14 "Regelaar" ("Instellingen regelaar")
1377