Hoofdstuk 30 – CGM-problemen oplossen
zender-ID
invoeren). Zorg dat u uw
sensor hebt verwijderd en uw
sensorsessie hebt afgebroken voordat
u uw zender-ID controleert of wijzigt.
U kunt uw zender-ID niet wijzigen tijdens
een sensorsessie.
Neem contact op met de technische
klantondersteuning als u nog steeds
problemen ondervindt bij het ophalen
van de sensorglucosewaarden.
30.5 Problemen oplossen, sensor
defect
Het systeem kan problemen met uw
sensor detecteren wanneer het uw
glucosespiegel niet kan vaststellen. De
sensorsessie wordt beëindigd en het
scherm SENSOR DEFECT wordt op uw
t:slim X2-pomp weergegeven. Als u dit
scherm ziet, betekent dit dat uw CGM-
sessie is beëindigd.
•
Verwijder uw sensor en plaats een
nieuwe sensor.
•
Volg de volgende tips voor het
oplossen van problemen om de
werking van de sensor in de
toekomst te verbeteren.
256
•
Controleer of uw sensor niet is
verlopen.
•
Controleer of uw sensorhouder niet
is losgeraakt of loslaat.
•
Controleer of de zender goed is
vastgeklikt.
•
Zorg dat er niets tegen de
sensorhouder wrijft (d.w.z. kleding,
autogordels enz.).
•
Zorg ervoor dat u een goede
inbrenglocatie hebt gekozen.
30.6 Sensoronnauwkeurigheden
Onnauwkeurigheden zijn vaak alleen
te wijten aan uw sensor en niet
aan uw zender of pomp. Uw
sensorglucosemetingen zijn uitsluitend
bedoeld voor het bepalen van trends.
De zender meet glucose in de vloeistof
onder de huid, niet in het bloed, en de
sensormetingen zijn niet identiek aan de
metingen van uw bloedglucosemeter.
VOORZORGSMAATREGEL
Om het systeem te kalibreren, MOET u de door
uw bloedglucosemeter aangegeven BG-waarde
binnen 5 minuten na een zorgvuldig verrichte
BG-meting invoeren. Voer geen
sensorglucosewaarden in voor kalibratie. Als
u onjuiste BG-waarden invoert, BG-waarden
invoert die meer dan 5 minuten voor het
invoeren zijn verkregen, of glucosemetingen van
de sensor invoert, kan dit de prestaties van de
sensor beïnvloeden en kan dit leiden tot het niet
opmerken van ernstige hypoglykemie (lage BG)
of hyperglykemie (hoge BG).
Als het verschil tussen uw
sensorglucosemeting en BG-waarde
groter is dan 20% van de BG-waarde
bij een sensorwaarde > 4.4 mmol/L of
groter dan 1.1 mmol/L bij een
sensorwaarde < 4.4 mmol/L, was dan
uw handen en voer een nieuwe BG-
meting uit. Als het verschil tussen deze
tweede BG-meting en de sensor nog
steeds groter is dan 20% bij een
sensorwaarde > 4.4 mmol/L of groter
dan 1.1 mmol/L bij een sensorwaarde
< 4.4 mmol/L, kalibreer uw sensor dan
opnieuw met de tweede BG-waarde.
De glucosemeting van uw sensor wordt
gedurende de daaropvolgende
15 minuten gecorrigeerd. Als u
verschillen waarneemt tussen uw
sensorglucosemetingen en uw BG-
waarden buiten dit aanvaardbare
bereik, volg dan de tips voor het