Omschrijving van de parameters
Par. 2.1.12 = 1 (Stop functie = remcurve):
Na de stopopdracht wordt het
toerental gereduceerd volgens de
ingestelde deceleratieparameters, tot
aan het toerental vastgelegd met
parameter 2.4.5, waar het
DC-remmen start.
De remtijd is gedefinieerd met
parameter 2.4.4. Bij hoge inertia
wordt aanbevolen om een externe
remweerstand te gebruiken.
Zie Figuur 1- 12.
2.4.5
DC-rem frequentie in remcurve stop
De uitgangsfrequentie waarbij DC-remmen wordt toegepast. Zie Figuur 1- 12.
2.4.6
DC-remtijd bij start
DC-remmen wordt geactiveerd als de
startopdracht word gegeven. Deze
parameter definieert de tijd waarin een
mechanische rem kan worden gelicht.
Na het lichten van de rem zal de
uitgangsfrequentie toenemen volgens
de ingestelde start functie van
parameter
2.1.11. Zie Figuur 1- 13.
2.4.7
Flux remmen
Het fluxremmen kan hier worden ingesteld op AAN of UIT.
0 = Flux remmen UIT
1 = Flux remmen AAN
2.4.8
Flux remstroom
Definieert de flux remstroom waarde. Het kan ingesteld worden tussen ongeveer 0.3 x I
en de Stroomlimiet.
Nederland: Email:
info@vacon.nl
Belgie: Email: info@vacon.be
f out
par. 2.4.5
RUN
STOP
Figuur 1- 12. DC-remtijd als Stop mode = remcurve
Output
frequency
Par 2.4.6
RUN
STOP
Figuur 1- 13. DC remtijd bij start
vacon • 31
Motor speed
Output frequency
DC-braking
t
t = Par. 2.4.4
NX12K23
t
NX12K80
H
4