Gebruik
• ProxiDiagnost N90 1.0 of hoger
Voorwaarden
• De detector is aanvankelijk gekalibreerd voor iedere gedeelde detector op elk systeem
waarvoor de detector bedoeld is.
• De klantenservice heeft aan iedere detector een uniek identificatienummer toegewezen
en heeft een label met dit nummer op de detector geplaatst. Elke detector heeft dus een
label met een identificatienummer.
Afb. 26: Label met identificatienummer voor het delen van detectoren
LET OP
De detectoren van elkaar onderscheiden
Er wordt een uniek nummer toegewezen om de detectoren van elkaar te onderscheiden.
Vergelijk het nummer op de detector met het nummer vermeld op het generatorgebied van
de Eleva Workspot.
OPMERKING
Als u de detector voor systeem A hebt gebruikt en deze later wilt gebruiken voor systeem B,
moet u deze eerst aansluiten op systeem B.
Werkwijze
Hieronder wordt uitgelegd hoe u de detector van systeem A kunt delen met systeem B.
⊳ De detector is momenteel aangesloten op systeem A.
► Controleer het lampje dat de batterijstatus aangeeft.
• Groen: ga door met de procedure.
• Rood of rood knipperend: schakel de detector uit en verwijder de batterij. Plaats de bat-
► Houd de detector met de infraroodsensor voor de infraroodadapter van systeem B. Gebruik
het wifi-symbool op de detector als oriëntatiepunt. Houd de detector voor de infrarooda-
dapter tot de drie lampjes van rood knipperend veranderen in groen knipperend.
214
terij in de batterijoplader totdat de batterij volledig is opgeladen. Als u door wilt kunnen
werken, gebruikt u een andere, volledig opgeladen batterij.
Systeemonderdelen
DigitalDiagnost C90 Versie 1.1