9. Controleer of het systeem is gevuld met vloeistof
en is ontlucht.
10. Controleer de instellingen van de
niveauschakelaars.
11. Schakel de pomp in en controleer de werking op
abnormaal geluid of trillingen.
12. Na de inschakeling moet het actuele werkpunt
van de pomp worden bepaald. Controleer of aan
de bedrijfsomstandigheden wordt voldaan.
De pomp mag slechts gedurende een
korte periode worden ingeschakeld
zonder dat deze is ondergedompeld
om de draairichting te controleren.
Bedien de pomp altijd in overeenstemming met de
vastgestelde routines en voer geplande controles van
pompbewakingsapparatuur en toebehoren uit. Zorg
ervoor dat de pomp en de apparatuurinstellingen niet
kunnen worden gewijzigd door onbevoegden.
7. Opslag
Tijdens opslag moet de pomp worden beschermd
tegen vocht en hitte.
Na een periode van opslag inspecteert u de pomp
voordat u deze in bedrijf stelt. Zorg ervoor dat de
waaier vrij kan draaien. Let op de staat van
asafdichtingen, O-ringen en kabeldoorvoeren.
Opslagtemperatuur is -20 °C tot +55 °C.
Een maximum van 70 °C is toegestaan
voor korte periodes, niet meer dan 24 uur,
conform EN 60204-1.
Verwijder de beschermers van de
kabeluiteinden niet voordat de kabels zijn
geïnstalleerd om ze tegen vocht te
beschermen.
Als de pomp langer dan een maand wordt
opgeslagen, draait u de waaier ten minste
elke maand om te voorkomen dat de
afdichtingsvlakken van de onderste
mechanische asafdichting vastlopen.
Dit vermijden kan schade aan de
asafdichting veroorzaken wanneer de
pomp wordt ingeschakeld.
Als de waaier niet kan worden gedraaid,
neemt u contact op met een erkende
servicewerkplaats.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar
Dood of ernstig persoonlijk letsel
‐
Draai de waaier niet met de hand.
Gebruik altijd geschikt gereedschap.
Bij pompen die zijn uitgerust met een
leischoep dient u ervoor te zorgen dat u de
leischoep niet beschadigt bij het draaien
van de waaier.
491