66
Instrumenten en bedieningsorganen
Bij weergegeven dagteller terugzet‐
ten door de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel gedurende en‐
kele seconden met ingeschakeld con‐
tact ingedrukt te houden. Het display
zal knipperen en de waarde wordt op
nul teruggezet.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Het aantal brandende streepjes geeft
het brandstofpeil weer.
Bij een volle tank branden alle streep‐
jes, met uitzondering van het streepje
voor een te laag brandstofpeil (het
meest linkse streepje op de brand‐
stofmeter) dat leeg blijft.
Wanneer het waarschuwingsstreepje
voor een te laag brandstofpeil brandt
(gevuld in plaats van leeg streepje),
brandt ook de controlelamp Y in het
onderste deel van de instrumenten‐
groep 3 68; het brandstofpeil staat
zeer laag: onmiddellijk bijtanken
3 111.
Tank nooit leegrijden. Dieselbrand‐
stofsysteem ontluchten 3 123.