Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren
■ Bandenspanning en -staat 3 132,
3 161,
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus
3 117,
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting
en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar,
■ Juiste positie van spiegels, stoelen
en veiligheidsgordels 3 30,
3 35, 3 42.
■ Werking van remsysteem (bij lage
snelheid), vooral bij vochtige rem‐
men.
Motor starten
■ Sleutel naar stand A draaien
■ stuurwiel iets verdraaien om het
stuurslot te ontgrendelen
■ koppelings- en rempedaal intrap‐
pen
■ gaspedaal niet intrappen
■ dieselmotoren: sleutel naar stand
M draaien om voor te verwarmen
en wachten totdat controle‐
lampje ! op het bestuurdersinfor‐
matiecentrum dooft.
■ sleutel kort naar stand D draaien en
loslaten.
Kort en bondig
Motor starten 3 94.
17