Vermijden van fouten bij fotometri‐
sche metingen
Wordt een te hoge of een te lage steilheid gemeld, moeten de
DPD-meting en de ozonmeetcel worden gecontroleerd. Er mogen
alleen waarden binnen het ingestelde meetbereik worden inge‐
voerd.
VOORZICHTIG!
De volgende aanwijzingen m.b.t. fotometrische
metingen opvolgen, om foutieve doseringen te ver‐
mijden!
Cuvetten, deksels en roerstaafjes moeten na elke analyse
n
grondig worden gereinigd om verslepingsfouten te verhinderen.
Al geringe restanten van reagentia leiden tot meetfouten.
Gebruik voor de reiniging de meegeleverde borstel. Langere
stilstand van het uitgereageerde monster leidt tot hardnekkige
kleuraanslag, die met verdund (=4%) zoutzuur kan worden ver‐
wijderd.
De buitenwanden van de cuvetten moeten schoon en droog
n
zijn voordat de analyse wordt uitgevoerd. Vingerafdrukken of
waterdruppels op de lichtdoorlaatvlakken van de cuvette leiden
tot meetfouten. Daarom moet de cuvette voor de meting met
een zachte papieren tissue (Kleenex, Tempo, etc.) worden
afgeveegd.
Nulkalibratie en test moeten met dezelfde cuvette worden uit‐
n
gevoerd, omdat de cuvetten onderling geringe toleranties
kunnen hebben.
De cuvette voor de nulkalibratie en de test altijd zodanig in de
n
meetschacht plaatsen, dat de schaalverdeling met de witte
driehoek naar de markering op de behuizing ː wijst.
Nulkalibratie en test moeten gebeuren met gesloten cuvette‐
n
deksel.
Luchtbelvorming op de binnenwanden van de cuvette leidt tot
n
meetfouten. In dit geval wordt de cuvette met het cuvettedeksel
afgesloten en worden de luchtbellen door omdraaien en
schudden verwijderd, voordat de test wordt uitgevoerd.
Het binnendringen van water in de meetschacht moet worden
n
vermeden. In de behuizing van de fotometer binnendringend
water kan tot vernieling van elektronische onderdelen en corro‐
sieschade leiden.
Vervuiling van de optiek (lichtdiode en fotosensor) in de meet‐
n
schacht leidt tot meetfouten. De lichtdoorlatende vlakken van
de meetschacht moeten regelmatig worden gecontroleerd en
indien nodig gereinigd. Voor de reiniging zijn vochtige doekjes
en wattenstaafjes geschikt.
Grotere temperatuurverschillen tussen de fotometer, de omge‐
n
ving of het monster kunnen tot meetfouten leiden, bijv. door de
vorming van condenswater bij de optiek of bij de cuvette.
Troebelheid, die ontstaat tijdens de kleurreactie, leidt tot ver‐
n
hoogde meetresultaten. Deze storing kan door het voorver‐
dunnen van het monster met oxidatiemiddelvrij water worden
onderdrukt.
Bediening
65