Installatieonderdelen en hun taken
4.3.7 Ozon-waarschuwingsapparaat (toebehoren)
Volgens de actuele stand van de in Duitsland geldende veiligheids‐
richtlijnen van de beroepsvereniging (ZH 1/474, resp. GUV 18.13),
moeten ruimten waarin bij een storing ozon kan vrijkomen, worden
bewaakt door een gaswaarschuwingsapparaat.
Deze richtlijnen gelden voor ozonproductie-installaties met een
ozonproductie groter of gelijk aan 2 g/h, het maakt hierbij niet uit of
het ozonhoudend gas boven (overdrukinstallatie) of onder (onder‐
drukinstallatie) de atmosferische druk wordt geproduceerd.
Het gaswaarschuwingsapparaat moet worden aangebracht op
locaties waar bij een storing rekening moet worden gehouden met
de hoogste ozonconcentratie. Bij overdrukinstallaties moet het gas‐
waarschuwingsapparaat in de buurt van de ozonproductie-instal‐
latie, bij onderdrukinstallaties in de buurt van de restozon-vernieti‐
gingsinstallatie worden geïnstalleerd. De OZMa is een
overdrukinstallatie.
Bij het gaswaarschuwingsapparaat mag de alarmdrempel zijn inge‐
steld op een ozonconcentratie van 0,5 ppm.
Het gaswaarschuwingsapparaat moet zijn voorzien van een
visuele en akoestische weergave.
Bij de OZONFILT
®
OZMa moet het gaswaarschuwingsapparaat
beschikken over een galvanisch gescheiden alarmcontact, dat vol‐
gens het meegeleverde elektrisch aansluitschema (bijlage) moet
Ä Hoofdstuk
worden aangesloten op de besturing (1-12) - zie ook
8.2 „Elektrische in- en uitgangen van de installatie" op pagina 42 .
In andere landen moeten de daar geldende voorschriften en richt‐
lijnen worden opgevolgd.
27