4.2.5 De ozongenerator
4.2.6 De ozontransferinrichting
4.2.7 Menginrichting (toebehoren)
De gasdruk voor de ozonproductie wordt door de druksensor (1-6)
bewaakt en door het overdrukventiel (1-8) begrensd. De werkelijke
gasdruk in de ozongenerator is afhankelijk van de druk van het
proceswater bij het doseerpunt, de tegendruk van de pneumati‐
sche inrichtingen (1-3, 1-5, 3-33) tussen ozoninlaat en doseerpunt
en van het gasdebiet. Dit wordt gemeten door de gasflowmeter
(1-11).
Nadat het gas de gasflowmeter (5-11) en de bypasssmoring (5-36)
is gepasseerd, komt het in de ozongenerator (1-2).
De ozongenerator omvat afhankelijk van de uitvoering van de
OZMa meerdere ozonproductie-elementen (2-4). Elk element
bestaat uit een geaarde buitenbuis van metaal, een hoogspan‐
ningselektrode en een warmtegeleidend diëlektricum.
Het gas stroomt via de spleet tussen hoogspanningselektrode en
diëlektricum in de ozongenerator, waar via een stille elektrische
ontlading ozon wordt gevormd.
De stille elektrische ontlading wordt mogelijk door een wisselspan‐
ningssignaal binnen het middenfrequent bereik tussen hoogspan‐
ningselektrode en buitenbuis, dit zorgt dat een deel van de zuurstof
wordt omgezet in ozon. De bij de ontlading vrijgekomen warmte
wordt door de wand van het warmtegeleidende diëlektricum afge‐
geven aan het tussen de metalen buitenbuis en het buitenopper‐
vlak van het diëlektricum stromende koelwater. De directe koeling
en de uitstekende warmtegeleidbaarheid van het diëlektricum,
zorgen voor een optimale warmteafgifte aan het koelwater en zo
voor een uitstekend rendement van de ozonproducerende ele‐
menten.
Vanaf de uitlaat van de ozongeneratoren, komt het ozonmengsel
via het membraanventiel (A-versies) / magneetventiel (O-versies)
(4-47), het terugslagventiel (1-3) en het magneetventiel (1-5) bij de
ozonuitlaat van de OZONFILT
voorkomt de terugstroming van proceswater uit de menginrichting
in de ozongenerator. RVS-pijpleidingen of PTFE-leidingen (toebe‐
horen) transporteren het ozonhoudende gas vanaf de ozonuitlaat
van de OZONFILT
OZMa naar de menginrichting (3-31).
®
Het ozongasmengsel wordt toegevoerd aan de proceswaterstroom
via het direct bij de inlaat van de menginrichting (3-31) geplaatste
terugslagventiel (3-33). Het terugslagventiel (3-33) verhindert het
terugstromen van het water in de leiding tussen ozoninlaat van de
OZONFILT
®
OZMa en de inlaat van het terugslagventiel (3-33).
De menginrichting (3-31) heeft individuele mengelementen voor
het vermengen van de ozon met het proceswater. Voor een opti‐
male opname van ozon in het proceswater, moet de menginrich‐
ting worden gedimensioneerd op basis van het proceswaterdebiet.
Bij een te gering debiet wordt geen optimale vermenging bereikt.
Installatieonderdelen en hun taken
®
OZMa. Het terugslagventiel (1-3)
23