Elektrische installatie
8
Elektrische installatie
8.1 Aanwijzingen voor de elektrische verbindingen
8.2 Elektrische in- en uitgangen van de installatie
42
VOORZICHTIG!
Waarschuwing voor storingen en defecten
–
De netkabel altijd rechtsonder invoeren, alle
andere elektrische leidingen (signaalleidingen!)
aan de bovenzijde van de schakelkast.
Alle elektrische voedingskabels naar de installatie moeten door de
trekontlastingswartels bij de installatie worden ingevoerd.
De voedingskabels moeten in de daar aanwezige kabelgoten
worden gelegd. Na het installeren moeten de wartels worden aan‐
gehaald. Alle niet gebruikte wartels moeten met de meegeleverde
blindpluggen lekdicht worden afgesloten.
VOORZICHTIG!
–
De installatie is volledig bedraad. De installatie
hoeft alleen nog te worden verbonden met het
lokale, enkelfase stroomnet. Zorg hierbij dat
fase, nulleider en aardleiding correct worden
aangesloten volgens het aansluitschema.
De installatie moet elektrisch vast worden geïn‐
stalleerd. De installatie mag niet via een in de
handel gebruikelijk netsnoer worden ver‐
bonden met het lokale stroomnet! Bij een
gebrekkige aansluiting op de voedingsspan‐
ning, kunnen de veiligheidsinrichtingen, vooral
de deurpositieschakelaar die de installatie bij
het openen van de deur buiten werking stelt,
niet correct werken.
–
De elektrische voedingsinrichting moet door
een nooduit-schakelaar (nood-commando-
inrichting) stroomloos geschakeld kunnen
worden. Deze moet op een goed toegankelijk
locatie in de buurt van de toegangsdeur naar
de installatiebedrijfsruimte worden aange‐
bracht.
1.
De ozonproductie-installatie moet samen met de toevoer‐
pomp van de waterbehandelingsinstallatie via de pauze-
ingang op de besturingsprintplaat -
sche installatie" op pagina 42 worden vergrendeld.
2.
Het voor het bedrijf van de installatie noodzakelijke gaswaar‐
schuwingsapparaat moet beschikken over een galvanisch
gescheiden contact, dat elektrisch moet worden verbonden
met de klemmen - zie het elektrisch aansluitschema in de bij‐
lage. Hiermee wordt de ozonproductie bij een ozongasuit‐
braak onderbroken.
3.
Alle overige elektrische verbindingen moeten volgens het
elektrisch aansluitschema in de bijlage worden uitgevoerd.
De installatie heeft de volgende in- en uitgangen, die beschikbaar
zijn voor de gebruiker voor het controleren en besturen van de
ozonproductie - zie elektrisch aansluitschema in de bijlage:
Ä Hoofdstuk 8 „Elektri‐