Inbedrijfstelling
46
alle installatieparameters binnen het toegestane bereik liggen -
n
zie hoofdstuk "Veiligheid", "Montage en installeren" en "Techni‐
sche gegevens",
alle veiligheidsinrichtingen aanwezig zijn en correct werken,
n
alle veiligheidsborden zijn aangebracht,
n
de perslucht- of de zuurstoftoevoer voldoet aan de voor‐
n
schriften.
Daarna kan de ozonproductie-installatie worden geactiveerd.
Hierbij controleren of de
zekeringautomaten (1-53 en 1-54) gereed zijn,
n
de veiligheidsschakelaar (1-13) niet is geactiveerd.
n
1.
De hoofdschakelaar (1-19) van de installatie inschakelen.
ð Hierdoor ontwaakt de installatie in de bedrijfstoestand
Ä Hoofdstuk 10.7.5 „Bedrijfstoestand "Stop""
"Stop" -
op pagina 76 .
2.
Controleer of bij de instelling voor "Ozon" de waarde "0%"
wordt weergegeven. De ozon-stelgrootte indien nodig met de
toets N op 0% instellen. Bij deze instelling is de hoogspan‐
ningsgenerator gedeactiveerd en wordt geen ozon geprodu‐
ceerd.
3.
Start de installatie met de toets
latie gaat daarna naar de bedrijfstoestand "Start zonder
Ä Hoofdstuk 10.7.2 „Bedrijfstoestand "Start
ozonproductie" -
zonder ozonproductie"" op pagina 75 .
ð Het stuurapparaat opent de magneetventielen van de
pneumatiek (gasinlaat 1-23 en ozonuitlaat 1-5) en het
koelmiddelinlaatventiel.
4.
Met het haaks ventiel -
koelwaterstroom" op pagina 49 - het nominale koelwaterde‐
biet instellen.
VOORZICHTIG!
Controleer vóór het instellen van een ozon-stel‐
grootte groter of gelijk aan 3% absoluut of de
ozongenerator volledig is gevuld met koelwater. Dit
is herkenbaar aan een luchtbelvrije koelwater‐
stroom door de koelwaterflowmeter (1-24).
VOORZICHTIG!
De gespecificeerde koelwater-debieten absoluut
aanhouden.
5.
De beide veiligheidsaanwijzingen opvolgen.
6.
De gewenste systeemvoordruk instellen -
„Instellen van de gasvoordruk" op pagina 48 .
[START] / [STOP] . De instal‐
Ä Hoofdstuk 9.3 „Instellen van de
Ä Hoofdstuk 9.1