Richtingaanwijzers
hendel omhoog : richtingaanwijzer
rechts
hendel omlaag : richtingaanwijzer
links
Wanneer de hendel wordt verplaatst,
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken, wanneer de hendel voor‐
bij het weerstandspunt haalt. Het
knipperen stopt wanneer u het stuur‐
wiel in tegengestelde richting draait of
wanneer u de hendel met de hand
terugzet in de neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
knipperen dan totdat u de hendel
loslaat.
Om drie knippersignalen te geven,
moet u kort op de hendel drukken
zonder het weerstandspunt te passe‐
ren.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Verlichting
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand 8: Het
mistachterlicht kan alleen in combi‐
natie met de voorste mistlampen
worden ingeschakeld.
95