154
Verzorging van de auto
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuwe band of nieuw wiel
worden gekoppeld wanneer de
banden onderling zijn verwisseld, als
alle wielen zijn vervangen of als een
of meerdere bandenspanningssen‐
soren zijn vervangen. De banden‐
spanningssensoren moeten ook
worden gekoppeld als een reserve‐
wiel is vervangen door een reguliere
band met een bandenspanningssen‐
sor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer op de
momenteel actieve positie brandt
totdat de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van de
positie van alle vier wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Trek de handrem aan.
2. Schakel het contact in.
3. Schakel de neutraal in.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatiemenu voertuig op het
Driver Information Center te
selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het
bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er
moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de
linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel
tegen de wang van de band. Druk
daarna op de toets om de banden‐
spanningssensor te activeren. De
claxon piept ter bevestiging dat de
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel
rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐
wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. De
claxon piept twee keer ter aandui‐
ding dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐
spanningssensoren afgerond is.