AF-aanpassing
U kunt uw objectieven met behulp van het autofocussysteem
van de camera precies fijn afstemmen.
1
Selecteer [23 AF-aanpassing] in menu E4
en druk op D.
Het scherm [23 AF-aanpassing] verschijnt.
3
2
Selecteer [Toepassen op alle] of [Toepassen op 1]
en druk op E.
Toepassen
Dezelfde aanpassing wordt toegepast op
op alle
alle objectieven.
Toepassen
Slaat een instellingswaarde op voor het
op 1
gebruikte objectief. (Tot 20 waarden)
3
Selecteer [Instelling] en pas
de waarde aan.
Beschikbare bedieningshandelingen
D/R naar rechts
C/R naar links
M
4
Druk op E.
De aanpassingswaarde wordt opgeslagen.
5
Druk tweemaal op F.
De camera keert terug naar de standby-stand.
72
E4
23 23 AF-aanpassing
AF-aanpassing
3 3
Toepassen op 1
Toepassen op 1
±0 ±0
Instelling
Instelling
Individ. instell. resetten
Individ. instell. resetten
±0
±0
Opslaan
Opslaan
Annul.
Annul.
Stelt dichterbij scherp.
Stelt verder weg scherp.
Stelt de instelwaarde terug
naar de standaardinstelling.
De transportstand instellen
1
Druk op D in de standby-stand.
Het transportstandscherm
verschijnt.
2
Selecteer een
transportstand.
Enkelbeeldopname
(L)
Continuopname
(Z, a, b)
Zelfontspanner
(O, P, Y)
Bracketing
(T, 1)
Bracketing
scherptediepte
(x, y)
Bracketing beweging
(u, v)
Opn. spiegel-
omhoog-vergr.
(c)
Enkelbeeldopname
Enkelbeeldopname
Annul.
Annul.
Normale opnamestand
Er worden continu opnamen
gemaakt terwijl u 0
ingedrukt houdt. (p.73)
De sluiter wordt ontspannen
na circa 12 seconden of 2
seconden nadat op 0
is gedrukt. (p.74)
Maakt opeenvolgende foto's
met verschillende
belichtingniveaus. (p.74)
Maakt opeenvolgende foto's
met verschillende
scherptedieptes
(diafagmawaarden). (p.75)
Maakt opeenvolgende foto's
aan verschillende sluitertijden.
(p.76)
Maakt foto's met de spiegel
omhoog. (p.77)
OK
OK