Onderdeel
*1
AF-hulplicht
*1
Autom. lichtmeting
ISO-bereik
(maximum)
ISO-bereik (minimum)
ISO
AUTO-
A1
ISO-gevoeligh.opties
instelling
Minimum sluitertijd
*1 *2
Programmalijn
Belichtingsfunctie
Belich-
tings-
*3
functie
Programmalijn
*1 *2
Selectie sluiterstand
Bestandsindeling
JPEG-resolutie
Opname-
JPEG
instell.
kwaliteitsniveau
foto's
A2
RAW-formaat
Kleurruimte
Overbelichtingscorr.
Instel-
lingen
D-range
Schaduwcorrectie
Doet het hulplicht branden tijdens autofocus op donkere
locaties.
Selecteert het gedeelte van de sensor dat moet worden
gebruikt voor het meten van de helderheid en het bepalen
van de belichting.
Stelt de bovenste limietwaarde in voor ISO AUTO.
*1
Stelt de onderste limietwaarde in voor ISO AUTO.
Hiermee stelt u in of de maximale sluitertijd automatisch of
*1
handmatig moet worden ingesteld.
Selecteert de sluitertijdoptie of stelt de maximale sluitertijd
in.
Selecteert de instelling van de programmalijn.
Wijzigt tijdelijk de belichtingsstand als het moduswiel
ingesteld is op een van de standen O t/m 5.
Selecteert de instelling van de programmalijn wanneer het
moduswiel is ingesteld op een van de standen O t/m 5.
Hiermee schakelt u tussen de mechanische sluiter en de
elektronische sluiter.
*1
Stelt de bestandsindeling van opnamen in.
*1 *2
Stelt de opnamegrootte van JPEG-opnamen in.
Stelt de kwaliteit van JPEG-opnamen in.
*1
Stelt de RAW-bestandsindeling in.
Stelt de te gebruiken kleurruimte in.
Breidt het dynamisch bereik uit en voorkomt overbelichte
*1
gebieden.
Breidt het dynamisch bereik uit en voorkomt onderbelichte
*1
gebieden.
Functie
Standaardinstelling Pagina
Aan
p.68
Meervlaks
p.64
ISO 6400
ISO 100
p.62
AUTO
Stand.
Stand.
p.56
G
p.122
Stand.
Mechanische
p.58
sluiter
JPEG
q
m
p.54
PEF
sRGB
Auto
p.86
Auto
1
25