Belichtingscorrectie
De correctiewaarde kan worden ingesteld tussen -5 en +5 LW
(-2 en +2 LW in de stand C).
1
Druk op J en draai
vervolgens aan R.
3
e en de correctiewaarde worden
tijdens instelling getoond op het
statusscherm, Live weergave-
scherm en in de zoeker.
Beschikbare bedieningshandelingen
Start/beëindigt de wijziging van de
J
correctiewaarde.
M
Stelt de instelwaarde terug naar de
standaardinstelling.
t Memo
• Met Bracketing kunt u opnamen maken terwijl de belichting
automatisch wordt aangepast. (p.74)
• U kunt andere functies toekennen aan J (Z). Ook kunt
u [Belichtingscorrectie] toewijzen aan X of Y. (p.114)
Wanneer [Belichtingscorrectie] is toegewezen aan het
functiewiel, kunt u de instelling wijzigen met behulp van de
Smart-functie. (p.21, p.117)
64
Autom. lichtmeting
Selecteer het gedeelte van de sensor dat moet worden gebruikt
voor het meten van de helderheid en het bepalen van de
belichting bij [Autom. lichtmeting] van de menu's A1 en C1.
A Meervlaks
B Centraal
250
250
5.6
5.6
1/
1/
F F
C Spot
1600
1600
99999
99999
t Memo
• In [5 Kopp. AE en AF-punt] van menu E1 kunnen het
meetpunt en het AF-punt aan elkaar worden gekoppeld.
• De meetmethode kan ook worden ingesteld met behulp van
de Smart-functie. (p.21)
A1/C1
Meet de helderheid in meerdere
verschillende zones van de sensor.
Op locaties met tegenlicht wordt in
deze stand de belichting automatisch
aangepast.
Meet de helderheid met een nadruk
op het midden van de sensor.
De gevoeligheid wordt groter in het
midden en ook in omstandigheden
met tegenlicht wordt geen
automatische afstelling uitgevoerd.
Meet de helderheid alleen in een
beperkt gebied in het midden van
de sensor.
Nuttig wanneer het onderwerp klein is.
Er vindt geen automatische
aanpassing plaats, ook niet in
omstandigheden met tegenlicht.