de draadsnelheid- en voltagerheostaten
geactiveerd. Met deze instelling brand het
WELD-lampje. Als de knop wordt gedraaid naar
optionele bedieningselement die niet
geïnstalleerd zijn, gaat het STRIKE-lampje
branden. Nadat de verschillende
bedieningselementen zijn ingesteld, moet de
knop naar STRIKE worden gedraaid, anders
werkt de startknop niet. Het is belangrijk dat u
onthoudt dat ongeacht de stand waarnaar de
knop is gedraaid, het lampje dat brandt aangeeft
welke set bedieningselementen actief is. Tijdens
het lassen schakelt de NA-5 de keuzeschakelaar
uit en worden automatisch de verschillende sets
bedieningselementen in het circuit geschakeld
en geven de lampjes aan welke set
bedieningselementen actief is.
Deze schakelaar kan van pas komen voor het
laden van nieuwe draadspoelen. Meestal is de
draadaanvoersnelheid voor boogontsteking
tamelijk laag ingesteld. Door de schakelaar naar
een van de andere modi te draaien, wordt de
draadsnelheid ingesteld op de hogere snelheid
van de lasmodus. Nadat de draad is geladen,
gaat de modusschakelaar terug naar Strike.
11.
Lampje Elektrode 'onder spanning' (10) – Dit
lampje gaat branden wanneer op de startknop
wordt gedrukt en het elektrische circuit onder
spanning staat. Het lampje blijft branden totdat
wordt gesignaleerd dat de stroombronuitvoer is
uitgeschakeld.
12.
Automatische zekering (15) – Beveiligt het
circuit tegen zware draadaanvoeroverbelasting
of kortsluiting.
B.
Bedieningselementen onder de
vergrendelbare veiligheidsafdekking
1.
Bedieningsknoppen voor boogontsteking
(11) – Er zijn twee bedieningsknoppen in deze
modus. Met de daadaanvoersnelheidrheostaat
wordt de draadsnelheid tijdens stationaire
werking ingesteld en nadat de NA-5 is
ingeschakeld door het startcircuit begint de
lasstroom te stromen. Met de
voltagepotentiometer wordt de uitgangsspanning
van de stroombron geregeld voordat de boog
wordt ontstoken (de voltagepotentiometer werkt
niet op R3S-machines.) Een juiste instelling van
deze bedieningsknoppen is erg belangrijk om de
beste boogontsteking te verkrijgen.
2.
Lasbedieningsknoppen (4) – Met de
draadsnelheid- en voltagepotentiometers wordt
de lasprocedure bestuurd.
3.
Tijd terugbranden en achteruit bewegen
elektrode (8) – Met dit bedieningselement wordt
de tijdsduur van terugbrandvertraging ingesteld
nadat het stopcircuit is ingeschakeld. Afhankelijk
van de aansluitingen op de logicakaart, kan
hiermee ook de tijdsduur worden ingesteld dat de
draadaanvoermotor omkeert nadat op de stopknop
is gedrukt alvorens te stoppen. In de staat waarin
de NA-5 uit de fabriek is geleverd, is deze zo
aangesloten dat deze de draadmotor onmiddellijk
stopt met instelbare terugbrandvertraging wanneer
op de stopknop wordt gedrukt. De tijdvertraging
moet daarom precies worden ingesteld op het punt
waar de elektrode niet blijft vastzitten in de krater
aan het einde van de las. Als het circuit zo is
Nederlands
aangesloten dat de draad omkeert aan het einde
van de las, wordt de afstand die de draad achteruit
beweegt nadat de lasboog uit is gegaan, bestuurd
door de tijdinstelling en de draadsnelheid. Hoe
hoger de draadaanvoersnelheid, des te sneller de
draad achteruit beweegt. Als de draad niet ver
genoeg achteruit beweegt aan het einde van de
las, moet de tijdinstelling worden verhoogd en/of
moet de draadsnelheid hoger worden ingesteld.
De bewegingssnelheid moet worden ingesteld
voor de beste boogontsteking en de
achteruitbeweegafstand bestuurd door de
tijdinstelling. Als andere modi voor terugbranden
en achteruit bewegen van de elektrode gewenst
zijn, raadpleegt u par. T3.5.2.
De spanning en draadsnelheid bij het
terugbranden blijven zoals ze in de vorige modus
zijn ingesteld totdat de boog uit gaat.
4.
Startbedieningselementen (12) (optioneel) –
Voor sommige toepassingen en procedures is
korte tijd lassen met een andere draadsnelheid
en -spanning aan het begin van de las gewenst
voordat wordt overgeschakeld naar de
uiteindelijke lasdraadsnelheid en -spanning. De
snelheid en spanning van de draad aan het
begin kunnen hoger of lager zijn de waarden bij
het lassen en zijn volledig onafhankelijk van de
instellingen met andere bedieningsknoppen. Als
de starttijd op 0,00 seconden wordt ingesteld,
worden de bedieningselementen van de
startmodus overbrugd tijdens de lascyclus.
Installeer de optionele startbedieningselementen
volgens de instructies in de set. Denk eraan dat
dezelfde set zowel voor start- als
kraterbedieningselementen worden gebruikt en
dat ze alleen goed werken als ze correct worden
geïnstalleerd.
Hoewel de timer kan worden ingesteld op 9,99
seconden, volstaat voor de meeste toepassingen
0,25 tot 2,00 seconden. Het wordt aanbevolen
om voor de aanvankelijke instellingen van de
startbedieningselementen dezelfde
draadsnelheids- en spanningsinstellingen als
van de lasbedieningselementenlementen te
gebruiken. De tijdvertraging kan ongeveer op
één seconde worden ingesteld. Na de eerste
testlas kunnen de bedieningselementen
desgewenst opnieuw worden ingesteld.
5.
Lastimer (14) (optioneel) – Met deze optie
wordt de lasduur ingesteld met de lastimer. Het
bedieningselement begint met timen wanneer de
lasbedieningselementen geactiveerd worden en
schakelt het stopcircuit in wanneer de ingestelde
tijd is bereikt. Installeer de optionele
lastimermodule volgens de instructies in de set.
Als de lastijd op nul seconden wordt ingesteld,
worden de instellingen van de
bedieningselementen van de lasmodus
overbrugd tijdens de lascyclus.
6.
Kraterbedieningselementen (13) (optioneel) –
Voor sommige toepassingen en procedures is
korte tijd lassen met een andere draadsnelheid
en -spanning aan het einde van de las gewenst
voor het vullen van de krater. De optionele
kraterbedieningselementen zijn voor dit doel
ontworpen en makken hogere of lagere waarden
37
Nederlands