Motor Polen [226]
Wanneer het nominale toerental van de motor ≤500 rpm is,
verschijnt automatisch het extra menu voor het invoeren van
het aantal motor polen, [226]. In dit menu kan het
werkelijke aantal polen van de gebruikte motor worden
ingesteld voor een nauwkeuriger regeling van de
frequentieregelaar.
226
Motor Polen
Standaard:
4
Bereik:
2-144
Motor Cosϕ [227]
Hier wordt de nominale Motor cosphi (arbeidsfactor)
ingesteld.
227
Motor Cos
ϕ
Standaard:
Cos
NOM
Bereik:
0,45 - 1,00
Motor ventilatie [228]
Parameter voor het instellen van het type motorventilatie.
Heeft gevolgen voor de kenmerken van de I
motorbescherming door de werkelijke overbelastingsstroom
te verlagen bij lagere toerentallen.
228
Motor Vent
Standaard:
Eigen
Geen
0 Beperkte I
Normale I
Eigen
1
dat de motor maar een lagere stroom
verdraagt bij een lager toerental.
Uitgebreide I
in dat de motor bijna de volledige nominale
Geforc.
2
motorstroom verdraagt, ook bij lager
toerental.
Als de motor geen koelventilator heeft, wordt Geen gekozen
en wordt het stroomniveau begrensd op 55% van de
nominale motorstroom.
Bij een motor met een op de as gemonteerde ventilator
wordt Eigen gekozen en wordt de stroom voor overbelasting
begrensd op 87% vanaf 20% van
het synchroon toerental. Bij lagere toerentallen is de
toegestane overbelastingsstroom kleiner.
Als de motor een externe koelventilator heeft, wordt
Geforceerd gekozen en begint de toegestane
overbelastingsstroom bij 90% vanaf de nominale
motorstroom bij stilstaande motor, en loopt op tot de
nominale
motorstroom bij 70% van het synchroon toerental.
Afb. 104 toont de kenmerken met betrekking tot nominale
stroom en nominaal toerental afhankelijk van het gekozen
motorventilatietype.
108
Functiebeschrijving
ϕ
(zie opm. 2 pagina 107)
2
t-
2
t overbelastingscurve.
2
t-overbelastingscurve. Houdt in
2
t-overbelastingscurve. Houdt
2
xI
voor I
t
nom
Geforc.
1.00
0.90
0.87
Eigen
Geen
0.55
0.70
0.20
2
Afb. 104 I
t curves.
Motor ID-Run [229]
De functie wordt gebruikt als de frequentieregelaar voor het
eerst in
bedrijf wordt gesteld. Om een optimale regeling te
realiseren, moet een fijninstelling van de motorparameters
met een Motor ID-Run worden uitgevoerd. Tijdens de test
geeft het display knipperend 'Test Run' weer.
Om de Motor ID-run te activeren, selecteert u 'Kort' op
Enter. Druk daarna op RunL of RunR op het
bedieningspaneel om de ID-run te starten. Als menu '[219]
Rotatie' is ingesteld op L, is de RunR-toets inactief en vice
versa. De Motor ID-Run kan worden afgebroken met een
Stop-commando via het bedieningspaneel of de Enable-
ingang. De parameter schakelt automatisch terug naar UIT
als de test is afgerond. De melding 'Test Run OK!' wordt
weergegeven. Voordat er weer normaal met de
frequentieregelaar gewerkt kan worden, drukt u op de
STOP/RESET-toets op het bedieningspaneel.
Tijdens de korte ID-run draait de motoras niet. De
frequentieregelaar meet de weerstand van rotor en stator.
229
Motor ID-Run
Standaard:
uit, zie opmerking
Uit
0
Niet actief
Parameters worden gemeten met
Kort
1
gelijkstroominjectie. Er zal geen asrotatie
plaatsvinden.
OPMERKING: om de frequentieregelaar te laten
functioneren, hoeft de Motor ID-Run niet verplicht te
worden uitgevoerd, maar de prestaties zullen in dat
geval niet optimaal zijn.
OPMERKING: als de Motor ID-Run wordt afgebroken
of niet wordt voltooid, wordt de melding
'Onderbroken!' weergegeven. De vorige gegevens
hoeven in dit geval niet te worden gewijzigd.
Controleer of de motorgegevens juist zijn.
CG Drives & Automation 01-7491-03r1
2.00
XSync Toeren