Heflast van de graafmachine
HEFLAST VAN DE GRAAFMACHINE
Berekende heflast (constructief)
De heflast van de graafmachine berust op de ISO 10567 en is niet groter dan 75 % van de statische kantel-
belasting of 87 % van het hydraulische draagvermogen.
De heflast wordt gemeten met de graafarm volledig uitgeschoven aan de voorste pen van de graafarm. De
arm is daarbij compleet uitgezwenkt. De last wordt door de boomcilinder gedragen.
De heftoestanden zijn:
1.
Draaien tot 360°, Dozerblad boven
en onder
2.
Aan de voorzijde, dozerblad bene-
den
3.
Aan de voorzijde, dozerblad boven
Naast de heftoestanden heeft de lengte van de arm eventueel een invloed op de toegestane heflasten en de
stabiliteit van de machine. De afmeting van de arm van de machine met de gegevens in de tabel vergelijken,
om de heflasttabel te gebruiken die voor uw machine van toepassing is.
Afmetingen ten opzichte van de graafarm, zie tabel "Uitvoering arm" in paragraaf "Afmetingen"
(blz. 48).
Hefinrichting
Het hefbedrijf is alleen toegestaan als de graafmachine met de volgende veiligheidssymbolen volgens
EN 474-5 uitgerust is:
– Leidingbreukbeveiliging op de boomcilinder (blz. 37)
– Leidingbreukbeveiliging op de armcilinder (blz. 37)
– Waarschuwingssysteem tegen overbelasting (blz. 38)
Wordt het dozerblad ter vergroting van de stabiliteit van de machine gebruikt, dan moet een aanvullende lei-
dingbreukbeveiliging volgens EN 474-1 zijn gemonteerd (blz. 38).
De hefinrichting moet zo op het aanbouwapparaat of de andere delen van de graafmachine worden bevestigd
dat het onopzettelijk losraken van de hijskabel is uitgesloten.
Het aanbrengen op het aanbouwapparaat of de uitrusting moet zo gebeuren, dat een goed zicht tussen be-
dienaar en begeleider [de persoon, die de hijskabel aan de hefinrichting bevestigd] gewaarborgd is.
De hefinrichting moet zo worden geplaatst, dat voor de hijskabel altijd een verticale trekrichting is gewaar-
borgd en dat niet andere machine-onderdelen de trekrichting veranderen.
De hefinrichting moet dusdanig zijn uitgevoerd en gepositioneerd dat onopzettelijk verschuiven van de hijs-
kabel is uitgesloten.
Bij het plaatsen van de hefinrichting moet worden gewaarborgd dat bij normaal bedrijf van de graafmachine
en bij werkzaamheden met materiaal geen beperkingen (bijvoorbeeld vasthaken) optreden.
W9273-8144-1
04/2020
De positie van het dozerblad is bij de maximale
heflast tijdens het draaien tot 360° niet relevant.
De afbeelding op de sticker is representatief voor
beide situaties: Dozerblad boven en onder.
243