3.4
Bedradingsvoorbeelden
Zorg altijd dat de installatie voldoet aan de geldende lokale
voorschriften.
Minimale bedrading voor extern bediende start wordt
aangegeven in Afb. 19, pagina 32, waarin niveaubesturing
wordt toegepast, menu [21A].
Voorbeeld 1: Standaardtype van
startbedrading
• Sluit aarding (PE) aan op aardingsstang met markering
PE en voor Motoraarde de aardingsstang met markering
zie hoofdstuk 3.1 pagina 12.
.
Afb. 12 Voorbeeld van standaardbedrading
LET OP: Als er volgens de lokale voorschriften een magneetschakelaar moet worden gebruikt, kan relais R1 dit besturen.
Gebruik altijd gewone, in de handel verkrijgbare smeltzekeringen, bijvoorbeeld type gl of gG, om de bedrading te
beschermen en kortsluiting te voorkomen. Er kunnen ultrasnelle halfgeleiderzekeringen worden gebruikt om de thyristors
tegen kortsluitstroom te beschermen. De normale garantie blijft gelden, ook als er geen ultrasnelle halfgeleiderzekeringen
worden gebruikt. Alle signaalingangen en -uitgangen zijn galvanisch geïsoleerd van de netvoeding.
CG Drives & Automation 01-5980-03r0
Relais 1
Relais 2
DigIn 1
DigIn 2
+10 V
AnIn
Run Rechts
Stop
• Sluit de softstarter aan tussen de 3-fase netvoeding (L1,
L2 en L3) en de motor (T1, T2 en T3).
• Sluit de besturingsvoeding (100-240 VAC) aan op
aansluitklemmen N en L en de aardingsdraad op
aansluitklem PE.
• Sluit de start- en stopbesturing aan op DigIn 1 en 2
(aansluitklemmen 11 e n 12) met 24 V vanaf
aansluitklem 18.
• Sluit relais R1 (aansluitklemmen 21 en 22) aan op de
magneetschakelaar – de softstarter bestuurt dan de
magneetschakelaar voor de netvoeding (voor
fabrieksconfiguratie van R1).
Relais 3
GND
DigIn 3
DigIn 4
+24 V
AnOut
PTC
+24 V
Aansluitingen
17