4.5
4.5.1
4.5.2
4.6
4.7
38
Gereedmaken pompunit voor inbedrijfstelling
Ga als volgt te werk, zowel bij een eerste in bedrijfstelling, als bij het terugplaatsen van
de pomp na een reparatie:
Overige aansluitingen
• Cartridge seal configuratie CD3 moet aangesloten zijn op een buffervloeistoftoevoer
met overdruk. Stel de buffervloeistofdruk 1,5 -2 bar hoger dan de druk ter
plaatse van de waaiernaaf, zie paragraaf 10.8 "Druk ter plaatse van de
waaiernaaf voor asafdichtingsgroepen S.. en CD3".
• Asafdichtingsconfiguraties met koelmantel S4, MW2, MW3 moeten op een extern
koelsysteem worden aangesloten.
Vullen van de pomp
1 Open de afsluiter in de zuigleiding geheel. Sluit de persafsluiter.
2 Vul de pomp en de zuigleiding met de te verpompen vloeistof.
3 Draai de pompas enige malen met de hand rond. Vul de pomp zo nodig bij.
Controle draairichting
Let bij het controleren van de draairichting op voor eventueel niet
afgeschermde draaiende delen!
1 De draairichting van de pomp is aangegeven door een pijl. Controleer of de
draairichting van de motor overeenkomt met die van de pomp.
2 Schakel de motor slechts gedurende korte tijd in en controleer de draairichting.
3 Als de draairichting van de elektromotor niet overeenkomt met die van de pomp keer
dan draairichting van de elektromotor om. Zie de met de elektromotor meegeleverde
aansluitvoorschriften.
4 Monteer de beschermkap.
Opstarten
1 Open de afsluiters in de toevoer- en retourleidingen voor koel- of spoelvloeistof,
indien de pomp is aangesloten op een spoel- of koelsysteem. Overtuig u ervan dat
deze systemen ingeschakeld zijn en op de juiste waarden zijn ingesteld.
2 Start de pomp.
3 Open, nadat de pomp op druk is gekomen, langzaam de persafsluiter totdat de
werkdruk is bereikt.
Zorg ervoor dat gedurende het bedrijf van een pomp de draaiende delen
altijd zijn afgeschermd door de beschermkap!
Inbedrijfstellen
CN/NL (1906) 6.8