3.5
3.6
34
Leidingwerk
• De leidingen moeten zuiver passend aansluiten en ook tijdens het bedrijf spanningsvrij
blijven. Voor de maximaal toelaatbare krachten en momenten op de pompflenzen zie
paragraaf 10.9 "Toelaatbare krachten en momenten op de flenzen".
• De doorlaat van de zuigleiding moet ruim bemeten zijn. Deze leiding moet zo kort
mogelijk zijn en zodanig naar de pomp toelopen dat er geen luchtzakken kunnen
ontstaan. Indien dit niet mogelijk is, dient op het hoogste punt een mogelijkheid voor
ontluchting aangebracht te worden. Wanneer de zuigleiding een grotere doorlaat heeft
dan de zuigaansluiting van de pomp, moet een excentrisch verloopstuk worden
toegepast, zodat er geen luchtzak en wervelingen kunnen ontstaan. Zie figuur 11.
4035_A
Figuur 11:
Excentrisch verloopstuk naar de zuigflens.
• De maximaal toelaatbare systeemdruk is vermeld in paragraaf 2.8 "Inzetgebied". Indien
de kans bestaat, dat deze druk wordt overschreden, bijvoorbeeld door een te hoge
inlaatdruk, moeten hiertegen afdoende maatregelen genomen worden. Dit kan door
een veiligheidsklep in de leiding te monteren.
• Door plotselinge veranderingen van de stroomsnelheid kunnen hoge drukstoten in
pomp en leidingen optreden (waterslag). Gebruik daarom geen snel sluitende
afsluiters, kleppen en dergelijke.
Toebehoren
• Monteer eventueel los meegeleverde onderdelen.
• Indien de vloeistof niet toestroomt onderaan de zuigleiding een voetklep plaatsen.
Indien verontreinigingen aangezogen kunnen worden combineer deze voetklep
eventueel met een zuigkorf.
• Plaats bij montage tijdelijk (gedurende de eerste 24 bedrijfsuren) een fijn gaas tussen
zuigflens en zuigleiding, opdat vreemde voorwerpen het inwendige van de pomp niet
beschadigen. Indien er gevaar voor verontreinigen blijft bestaan, plaats dan definitief
een filter.
• Indien de pomp is voorzien van een koelmantel (asafdichtingsconfiguraties S4, MW2,
MW3), sluit de koelmantel aan op de aanvoer- en retourleiding van het koelsysteem.
• Indien de asafdichting is voorzien van een bufferdruksysteem
(asafdichtingsconfiguratie CD3), sluit dit systeem aan op de buffervloeistof toevoer.
• Indien de pomp is voorzien van een isolatie, speciale aandacht moet worden besteed
aan de temperatuurgrenzen van asafdichting en lagering.
Installatie
CN/NL (1906) 6.8