Bediening
4.5
Instelling van de inductieve
eindcontacten
Bij de uitvoering met inductieve eindcontac-
ten bevinden zich op de draaias van de
overdrachtshefboom van de klepstandsteller
twee instelbare stuurkammen, die de bijbe-
horende initiators bedienen.
Voor het gebruik van de inductieve eindcon-
tacten moeten in de uitgangscircuits bijbe-
horende schakelversterkers (zie par. 3.2.2)
worden opgenomen.
Wanneer de kam zich in het veld van de
initiator bevindt wordt deze hoogohmig.
Wanneer deze niet langer in het veld aan-
wezig is wordt deze laagohmig.
De eindcontacten worden normaal gespro-
ken zodanig ingesteld, dat in de beide eind-
standen een signaal actief is. De schakel-
punten zijn echter ook instelbaar voor het
signaleren van tussenstanden.
De gewenste schakelfunctie, of het uitgangs-
relais bij ingaan van de kam in de initiator
moet opkomen of afvallen, moet eventueel
op de schakelversterker worden ingesteld.
36
EB 8382-2 NL
Instelling schakelpunt:
De eindcontacten zijn op de binnenzijde
van het huisdeksel met GW1 en GW2 ge-
markeerd. In de daaronder liggende uitspa-
ringen zijn gele stuurkammen en de bijbe-
horende instelschroeven (fig. 11) zichtbaar.
Iedere schakelpositie kan naar keuze door
het binnengaan of uittreden van de stuur-
kam worden gesignaleerd.
4
Regelventiel in de schakelpositie brengen
en de stuurkam van het gewenste eind-
contact GW1 of GW2 door het verd-
raaien van de instelschroef zodanig in-
stellen dat het schakelpunt wordt bereikt
en wordt gesignaleerd door de lichtdio-
de op het transistorrelais.
Daarbij licht en kant van de gele stuurkam
in lijn met de horizontale witte lijn op het
huisdeksel. . Dit geeft aan vanuit welke zijde
de stuurkam de initiator binnenkomt.
Om onder alle omgevingscondities een be-
trouwbaar schakelen te waarborgen moet
het schakelpunt tenminste 5% voor de
mechanische aanslag (open/dicht) worden
ingesteld.