Aansluitingen
3.2.2 Eindcontacten
voor het gebruik van de eindcontacten moe-
ten in het uitgangscircuit schakelversterkers
worden opgenomen. Deze moeten, om de
bedrijfszekerheid van de klepstandsteller te
waarborgen, aan de grenswaarden voor
het stuurstroomcircuit conform Namur vol-
doen.
Bij opstelling in explosiegevaarlijke installa-
ties moeten de geldende bepalingen worden
aangehouden.
3.2.3 Verbindingsopbouw voor de
communicatie (busadres)
De opbouw van de communicatie tussen re-
gelaar, PLC of automatiseringssysteem resp.
tussen PC of werkstation en de klepstandstel-
lers volgt met een segmentkoppeling (zie fig.
10) conform de PROFIBUS-richtlijnen.
Voor de toepassing van de klepstandsteller
in explosiegevaarlijke omgeving moeten
PROFIBUS-PA segmentkoppelingen in
Ex-veilige uitvoering worden toegepast.
Maximaal 32 klepstandstellers kunnen via
een segmentkoppeling in parallel bedrijf op
een PROFIBUS-PA segment worden ge-
bruikt. Dit aantal aansluitbare klepstandstel-
lers is minder bij toepassing in explosiege-
vaarlijke omgeving.
Voor iedere klepstandsteller in het segment
moet een eenduidig, niet herhalend bus-
adres tussen 0 - 125 worden toegekend.
Daarvoor heeft de klepstandsteller aan de
binnenzijde van het klapdeksel in serie ze-
ven microschakelaars, waarmee het bus-
adres kan worden ingesteld.
Het adres wordt i
30
EB 8382-2 NL
ngesteld met een schakelaar direct na de
cijfers 1, 2, 4 enz. of door optelling van
meerdere schakelaarstanden. Bij uitlevering
is het adres op 126 ingesteld.
Belangrijk!
Een nieuw busadres wordt pas actief na op-
nieuw starten van het instrument!
Zolang het adres via de microschakelaar op
126 staat, kan het uiteindelijke busadres
ook via software op een klasse 2 master
worden toegekend.
Let erop, dat daarbij nooit twee apparaten
met adres 126 tegelijkertijd op een segment
zijn aangesloten.
Belangrijk!
De adressering via microschakelaars heeft
voorrang boven de via de software ing-
evoerde adressering.
3.2.4 Lokale interface (SSP)
Op de binnenzijde van het deksel bevindt
zich de lokale interface. Deze wordt via de
Serial-Interface-Adapter bestelnr.
1400-7700 met de PC gekoppeld.
Via de interface kan de regelaar met de
software TROVIS-VIEW in bedrijf worden
genomen.
Koppeling van het apparaat op een
PROFIBUS DP/PA-segment is daarvoor niet
meer nodig. De regelaar hoeft alleen via de
busklemmen te worden gevoed (gelijkspan-
ningsvoeding tussen 9 en 32 Volt).
De software TROVIS-VIEW en de apparaat-
module 3785 moeten versie 2.02 hebben.