CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
A
1
Instrumentenpaneel A: licht op zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Wanneer
het contact wordt aangezet, draait u het
wiel 1 om de lichtsterkte van het instrumen-
tenpaneel in te stellen.
©
Waarschuwingslampje
nodig voorzichtig direct naar een merk-
dealer te rijden. Als u dit voorschrift ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto be-
schadigd wordt.
1.58
Het oplichten van sommige controlelampjes
gaat vergezeld van een boodschap.
š
Controlelampje markeringslicht
á
Controlelampje grootlicht
k
Controlelampje dimlicht
g
Controlelampje
voor
f
Controlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht
Raadpleeg de paragraaf "Verlichting en sig-
nalen" in hoofdstuk 1.
Het
®
veiligheid, direct te stoppen
: Het is
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
(1/6)
mistlichten
waarschuwingslampje
dwingt u, voor uw
c
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
b
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
M
Waarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden oranje oplicht met
een geluidssignaal: ga zo snel mogelijk
tanken. U kunt dan nog ongeveer 50 km
rijden.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.