ACHTERUITRIJCAMERA
2
Inschakelen, uitschakelen van
de achteruitrijcamera
Selecteer vanaf het bedieningsscherm 2 kies
"Voertuig", "INSTELLINGEN", "Parkeerhulp"
en vervolgens "Achteruitkijkcamera".
Schakel de achteruitrijcamera in of uit en
bevestig uw keuze.
2.86
(2/2)
U kunt eveneens de instellingen van het
beeld van de camera regelen (helderheid,
contrast...).
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn een op een horizon-
tale ondergrond geprojecteerde weer-
gave; houd geen rekening met deze in-
formatie in het geval van een verticaal of
op de grond geplaatst voorwerp.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de achterklep open staat of niet
goed gesloten is, verschijnt het bericht
"Achterklep open" en verdwijnen de ca-
merabeelden.
Deze functie is een extra hulp-
middel. De bestuurder moet
altijd opletten en blijft verant-
woordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen: let dus altijd op of er tijdens de ma-
noeuvre een bewegend obstakel (zoals
een kind, dier, kinderwagen, fiets) of een
te klein of smal obstakel is (grote steen,
dun paaltje).