MACHINE BEDIENEN MET BOVENSTE BEDIENINGSPANEEL
NOODSTOP
LET OP:
• Druk de noodstopschakelaar (rood) (1) om de
motor in noodgevallen te stoppen.
• Zorg dat de oorzaak van het probleem
verholpen is voordat u de motor opnieuw start
door de noodstopschakelaar te deactiveren.
Als de motor meteen weer wordt gestart, kan
dit tot ernstige ongevallen leiden.
OPMERKING:
Stop de motor op normale wijze door het contactslot
op het onderste bedieningspaneel in de stand OFF
te zetten.
Als de motor opnieuw wordt gestart nadat de motor
m.b.v. de noodstopschakelaar (1) is stopgezet, moet
deze schakelaar met de klok mee gedraaid worden.
Begin vervolgens met uw werkzaamheden nadat u
gecontroleerd heeft of het lampje van de elektrische
voeding AAN gaat.
Het indicatielampje van de elektrische voeding mag
niet te lang AAN gehouden worden. Als het
indicatielampje lang AAN staat, zullen de accu's
ontladen en kan de motor niet gestart worden.
CONTROLEER DE
OVERBELASTINGSBEVEILIGING
LET OP: Controleer of de
overbelastingspreventie normaal functioneert,
voordat u de machine gebruikt. Controleer
bovendien of deze beveiliging tegen
overbelasting normaal functioneert, wanneer het
werkplatform met een object in aanraking komt.
Na het starten van de motor controleert u of de
overbelastingsbeveiliging begint te werken, wanneer de
last – incl. personen – op het werkplatform tussen de 200
en 240 kg bedraagt.
Wanneer de overbelastingsbeveiliging geactiveerd is,
zullen de indicatielampen voor de overbelasting op het
bovenste en onderste bedieningspaneel knipperen en de
zoemer zal te horen zijn. De normale bedrijfsmodus wordt
gestopt. (De motor wordt gestopt.)
3-9
3
M1M3-01-011