Gebruiksaanwijzing
4
1
Figuur 6
1. Wiel
2. Wielbeugel
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1.
Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2.
Stel de parkeerrem in werking, zie Parkeerrem in
werking stellen, pagina 14.
NB.:
De motor kan alleen worden gestart
wanneer u de parkeerrem in werking
hebt gesteld of het koppeling/rem-
pedaal helemaal ingetrapt houdt.
3.
Zet de rijsnelheidshendel in de neutrale stand
"N" (Fig. 7).
4.
Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de
stand "UITGESCHAKELD" (Fig. 8).
5.
Zet het handgas in de stand "CHOKE" (Fig. 9).
NB.:
Bij een warme motor die gelopen
heeft, hoeft u stap 5 niet uit te voeren.
16
2
3
1505
3. Moer
4. Wielbout
6.
Draai de contactsleutel rechtsom en houd deze in
de stand "START" (Fig. 10). Laat de sleutel los
zodra de motor aangeslagen is.
Belangrijk: Wanneer de motor na 30 seconden
draaien van de startmotor nog niet is
aangeslagen, draait u de contact-
sleutel in de stand "OFF". Laat de
startmotor afkoelen, zie Problemen,
oorzaak en remedie, pagina 49.
7.
Nadat de motor is aangeslagen, beweegt u het
handgas langzaam in de stand "SNEL" (Fig. 9).
Als de motor hapert, zet u het handgas enkele
seconden terug op "CHOKE". Zet het handgas
vervolgens weer op "SNEL". Herhaal dit indien
nodig.
Figuur 7
1. Rijsnelheidshendel
2
1
Figuur 8
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
1
m–1893
3
m–1852
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)