Rijden
– Het verkeer stroomt vloeiend door.
– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
– Wanneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
– Bij tegemoetkomende voertuigen.
– Als de achterbumper van de auto is beschadigd.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet,
te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet
de bestuurder altijd goed opletten. Kijk altijd goed
in de spiegels en kijk over uw schouder voordat u
naar een andere rijstrook gaat, om een aanrijding
te voorkomen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats voordat de
achterbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radars beïnvloeden.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
158
De werking van het systeem kan tijdelijk
worden belemmerd door bepaalde
weersomstandigheden (zoals zware regenval,
hagel of extreme temperatuurschommelingen).
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat
de radars niet met modder, sneeuw of ijs bedekt
zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op het
gedeelte van de buitenspiegels waar de
controlelampjes zitten of op de detectiezones op
de achterbumper, omdat de dodehoekbewaking
dan mogelijk niet goed werkt.
Parkeerhulp
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
Het systeem kan onder de volgende
omstandigheden weer worden opgestart:
– als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
– als de auto achteruit rijdt (bijvoorbeeld op een
helling omlaag of in de neutraalstand).
Dit wordt aangegeven met een
bevestigingsgeluidssignaal en er wordt een indicatie
gegeven.
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
zodra de achteruitversnelling wordt
geselecteerd, wordt er een detectiegeluidssignaal
gegeven in plaats van een
bevestigingsgeluidssignaal.
Als er geen geluidssignaal wordt gegeven, er geen
indicatie op het display wordt weergegeven of er
geen waarschuwingsmelding wordt weergegeven,
dan is er een storing in het systeem.
Geluidssignalen