Hiervoor gebruikt het systeem een camera boven
aan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering,
een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik
op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer
inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
1. Selecteren/deselecteren van alleen de
snelheidsregelaar of de Drive Assist Plus
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Snelheidsregelaar inschakelen/onderbreken met
eerder opgeslagen ingestelde snelheid
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (uitvoering met Stop &
Start-functie)
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als de
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
ingestelde snelheid (als de snelheidsregelaar
was uitgeschakeld)
Weergave en configuratie van de instelling van
de afstand tot de voorligger
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
ingestelde snelheid
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5.
Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen) /
onderbroken (grijs)
6.
Ingestelde snelheid
7.
Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
8.
Auto op zijn plaats gehouden (uitvoering met
Stop&Go-functie)
9.
Instelling afstand tot voorligger
Rijden
6
137