BRANDSTOF
8. Voeg langzaam brandstof toe zodat
lucht uit de tank kan ontsnappen en
vermijd dat brandstof terugvloeit.
Let op dat u geen brandstof morst.
9. Stop met tanken zodra de brandstof
de onderkant van de vulmond be-
reikt. Vul nooit te veel bij.
WAARSCHUWING
Vul de brandstoftank nooit bij voor-
dat u het voertuig naar een warme
plaats verplaatst. Als de tempera-
tuur stijgt, gaat brandstof name-
lijk uitzetten waardoor de tank kan
overlopen.
10. Draai de dop van de brandstoftank
rechtsom volledig aan.
11. Draai de sleutel rechtsom om het
slot van de tankdop te vergrende-
len.
WAARSCHUWING
Wis op het voertuig gemorste
brandstof onmiddellijk weg.
Plaats nooit iets op de
MERK OP
dop van de brandstoftank. Als de
ventilatieopening in de dop van de
brandstoftank wordt afgesloten, kan
de motor weigeren.
______________
86