RIJDEN MET UW VOERTUIG
Draaien
Oefen het draaien met lage snelheid voordat u het sneller probeert.
Houd beide handen op het stuur en beide voeten op de voetsteunen.
Houd een constante snelheid aan of versnel lichtjes in een bocht.
Om het risico op kantelen te beperken:
– Wees voorzichtig in bochten.
• Draai het stuur niet te ver of te snel naargelang uw snelheid en omgeving.
Pas uw stuurbewegingen ook aan naargelang uw snelheid en omgeving.
• Vertraag voor u een bocht neemt. Vermijd hard remmen in een bocht.
• Vermijd snel of hard optrekken in een bocht, zelfs als u uit stilstand of aan een
lage snelheid vertrekt.
– Probeer nooit donuts, skids, slides, fishtails, sprongen of andere stunts. Als het
voertuig begint te slippen of te schuiven, stuur dan in de richting waarin het voer-
tuig slipt of schuift. U mag nooit bruusk remmen en de wielen blokkeren.
– Vermijd verharde wegen. Dit voertuig is niet ontworpen om te rijden op verhar-
de wegen en loopt meer risico om te kantelen. Als u op verharde wegen moet
rijden, draai dan geleidelijk, rijd traag en vermijd bruusk versnellen en remmen.
Vermijd bruuske stuurbewegingen, versnellen en remmen tijdens het draaien.
Probeer nooit te draaien met te hoge snelheid.
vmo2012-012-525
Als u toch begint te slippen of schuiven, kan het nuttig zijn het stuur te draaien in de
richting waarin u slipt tot u het voertuig opnieuw onder controle krijgt. U mag nooit
bruusk remmen en de wielen blokkeren.
_______
54
WAARSCHUWING
VEILIGHEIDSINFORMATIE
_______