UITRUSTING
WAARSCHUWING
Bestuur het voertuig nooit zon-
der dat beide zijnetten geplaatst
en vastgemaakt zijn.
1. Zijnetten
Zijnetten kunnen worden ingesteld
en moeten zo strak mogelijk wor-
den aangespannen. Pas de zijnet-
ten als volgt aan:
1. Maak de zijnetten vast met de
gesp.
2. Trek aan alle drie de spanriemen
om aan te spannen.
1. Spanriemen
74
8) Schouderbeschermers
Het voertuig is uitgerust met
schouderbeschermers om het vol-
ledige lichaam van bestuurder en
passagier in het voertuig vast te
maken.
9) Veiligheidsgordels
Het voertuig is uitgerust met drie-
puntsgordels om bestuurder en
passagier te beschermen bij bot-
sen, kantelen of omrollen en om
bestuurder en passagier in de
cockpit te houden.
WAARSCHUWING
Draag steeds een veiligheidsgor-
del. Veiligheidsgordels beper-
ken het risico op verwondingen
bij botsingen en helpen alle le-
dematen in de cockpit te hou-
den bij kantelen of botsen.
Als de veiligheidsgordel van de be-
stuurder niet goed is vastgemaakt
wanneer:
-
het contact AAN staat, gaat het
verlikkerlichtje van de veilig-
heidsgordel knipperen.
-
De motor gestart wordt en de
schakelhendel in een andere
dan de PARKEER-stand gezet
wordt, wordt de snelheid van
het voertuig beperkt tot onge-
veer 20 km/h op een vlakke on-
dergrond.
WAARSCHUWING
Naargelang de hellingsgraad
kan het voertuig een hogere of
lagere snelheid bereiken.
Ter herinnering om de veiligheids-
gordel vast te klikken, wordt het
volgende bericht weergegeven op
de multifunctionele meter: MOTOR-
BEGRENZING
VEILIGHEIDSGORDEL OMDOEN.
INGESCHAKELD