6.1. ALGEMENE REFERENTIEVOORWAARDEN
Invloedsgrootheid
Temperatuur
Relatieve vochtigheid
Voedingsspanning
Frequentie
Elektrisch veld
Magnetisch veld
De intrinsieke onzekerheid is de fout die in de referentievoorwaarden is gedefinieerd.
De werkingsonzekerheid omvat de intrinsieke onzekerheid plus de variaties van de invloedsgrootheden (voedingsspanning,
temperatuur, parasieten, enz.) zoals gedefinieerd door de norm IEC 61557.
De onzekerheden worden uitgedrukt in % van het lezen (L) en in een aantal weergavepunten (pt):
± (a% L + b pt)
Het is niet mogelijk metingen te doen met de C.A 6133 wanneer de acculader op het spanningsnet is aangesloten.
6.2. ELEKTRISCHE KENMERKEN
6.2.1. SPANNINGSMETINGEN
Bijzondere referentievoorwaarden:
Piekfactor = √2 = 1,414 in AC (sinusvormig signaal)
Component AC < 0,1% bij DC-meting
Component DC < 0,1% bij AC-meting
Spanningsmetingen (spanning, fasevolgorde, isolatie, lusmeting en differentieeltest)
Meetgebied
Resolutie
Intrinsieke onzekerheid
Ingangsimpedantie
Detectie van gevaarlijke spanning
Detectiegebied: 25 tot 60 V - 1000 V
Wanneer de spanning hoger is dan de drempelwaarde (tussen 25 en 60 V), gaat het lampje
6. TECHNISCHE KENMERKEN
Referentiewaarden
C.A 6131: 8 ± 0,2 V
C.A 6133: 6 ± 0,2 V
2,0 - 550,0 Vac
0,1 V
± (1% L + 2 pt)
23 ± 2 °C
45 tot 55%RV
45 tot 65 Hz
< 0,1 V/m
< 40 A/m
600 kΩ tussen de klemmen L en PE
600 kΩ tussen de klemmen N en PE
38
± (0,0 - 800,0 Vdc)
0,1 V
± (1% L + 2 pt)
branden.
PE