3.2.3. VALIDERING VAN DE METING
Het apparaat geeft vervolgens aan of de meting al dan niet correct is:
■ Als de waarde van de meting lager is dan de drempel (1 Ω of 2 Ω), gaat het lampje
geluidssignaal horen.
■ Als de meting tussen de drempel (1 Ω of 2 Ω) en 10 Ω ligt, gaat het lampje
■ Als de meting hoger is dan 10 Ω, meldt het apparaat dit door > 9.99Ω weer te geven.
■ Als er tijdens de meting een parasitaire spanning optreedt, wordt het symbool
geluidssignaal horen en wordt de meting stopgezet.
3.2.4. HET UITVOEREN VAN EEN WEERSTANDSMETING
Druk nogmaals op de toets Ω
Ω
3P
Verbind met behulp van de snoeren de te testen voorziening
met de klemmen + en COM van het apparaat.
Het te testen voorwerp mag niet onder spanning staan.
R
3.2.5. FOUTINDICATIE
■ Als de meting buiten het meetgebied komt, meldt het apparaat dit door >99.99kΩ weer te geven.
■ Als er tijdens de meting een parasitaire spanning optreedt, wordt het symbool
stopgezet.
3.2.6. AFSTANDSBEDIENINGSSONDE
Met de afstandsbedieningssonde nr. 4 als optie kan de klem + verplaatst worden.
Wanneer deze op het apparaat is aangesloten, wordt het symbool
R
3P voor het selecteren van de functie ● Ω.
+
COM
+
COM
branden en laat het apparaat een continu
branden.
weergegeven, laat het apparaat een continu
De meting wordt weergegeven.
Ω
weergegeven.
Zie voor het gebruik van de afstandsbedieningssonde nr. 4 de
gebruikshandleiding.
16
+
COM
Ω
TEST
SITE
weergegeven en wordt de meting