FRN-G11S-EN
Bij het werken met deze functies kunnen de
acceleratie- en vertragingstijden langer zijn
dan de ingestelde waarden.
F 4 0 D R V
F 4 1 B R K
Instel-
Functie
waarde
Koppelbe-
20 % tot
Het koppel is begrensd tot de
grenzing
200 %
ingestelde waarde.
(aandrij-
999
Koppelbegrenzing inactief
vend)
20 % tot
Het koppel is begrensd tot de
200 %
ingestelde waarde.
Koppelbe-
Verhindert automatisch uitschake-
grenzing
ling door overspanning op grond
(afrem-
0
van de energieterugvoeding tijdens
mend)
het remmen.
999
Koppelbegrenzing inactief
WAARSCHUWING
Bij
geactiveerde
kan het gebeuren dat bij een applicatie
de ingestelde acceleratie- en vertra-
gingstijden of het gewenste toerental
niet kunnen worden aangehouden. De
arbeidsmachine dient steeds dusdanig
te zijn geconstrueerd, dat ook wan-
neer tijdens het bedrijf de ingestelde
waarden niet worden aangehouden, er
toch nog veilig kan worden gewerkt.
Koppelvectorregeling 1
F42
Om een zo rendabel mogelijk motorkoppel te
bereiken, berekent de dynamische koppel-
vectorregeling het vereiste koppel op basis
van de belasting en stelt dan de spannings-
en stroomvectoren aan de hand van de be-
rekende waarde optimaal in.
F 4 2 T R Q V E C T O R 1
Waarde
0
1
5 Beschrijving van de functies
T R Q 1
T R Q 1
Bedrijf
koppelbegrenzing
Functie
Inactief
Actief
Bijbehorende functies:
P01 tot P09
Als 1 (actief) is ingesteld, dan kunnen zich de
waarden van de volgende functies verande-
ren:
1. F09 Koppelversterking 1
Wordt automatisch op 0,0 (automatische
koppelversterking) gezet.
2. P09 Slipcompensatie
De slipcompensatie wordt automatisch ge-
activeerd.
Indien 0,0 is ingesteld, wordt een gebruike-
lijke waarde voor een Fuji-standaardmotor
met 3 fasen gekozen. Is een andere waarde
dan 0,0 ingesteld, dan wordt deze waarde
gebruikt.
Voor de koppelvectorregeling gelden de
volgende voorwaarden:
1. Er mag telkens maar één motor aanwezig
zijn. De aansluiting van twee of meer motoren
bemoeilijkt een nauwkeurige regeling.
2. De waarden van motor 1 (P03 nominale stro-
om, P06 nullaststroom, P07 %R1 en P08
%X) moeten correct zijn. Als een Fuji-stan-
daardmotor met 3 fasen wordt gebruikt, dan
waarborgt de invoer van het vermogen (P02)
de correcte instelling van hogergenoemde
waarden. Voor alle andere motoren moet een
zelfoptimalisatie worden uitgevoerd.
3. De nominale motorstroom mag niet wezenlijk
lager zijn dan de nominale stroom van de fre-
quentieomvormer. Als kleinste motor dient
een motor te worden geplaatst die twee
capaciteitstrappen kleiner is dan de normaal
geplaatste motor.
4. Om hoge lekstromen te vermijden en een
nauwkeurige regeling te kunnen waarborgen,
mogen de leidingen tussen omvormer en
motor niet langer zijn dan 50 m.
5. Wordt er tussen frequentieomvormer en
motor een smoorspoel aangesloten of kan de
inductiviteit van de leidingen niet worden
genegeerd, dan moeten de data met behulp
van de functie P04 "zelfoptimalisering" wor-
den aangepast.
Kan aan deze voorwaarden niet worden voldaan,
dan moet u F42 op 0 (inactief) zetten.
5-21