FRN-G11S-EN
4) Diversen
1. Om foutieve functies ten gevolge van storingen
te vermijden, moeten de aansluitleidingen
van de besturing zover mogelijk van de ver-
mogenskabels verwijderd worden geplaatst.
2. Stuurleidingen die binnenin de frequentie-
omvormer verlopen moeten worden beveiligd
tegen elk contact met onderdelen van de ver-
mogenskring (bijvoorbeeld aan het klemblok)
die onder spanning staan.
WAARSCHUWING
Het is niet gebruikelijk om stuurkabels
en stuurleidingen van een versterkte
isolatie te voorzien.
Als de isolatie van een stuurleiding
wordt beschadigd, kunnen de stuur-
signalen in contact komen met de hoge
spanning van de hoofdstroomkring. De
in Europa geldende laagspannings-
richtlijn laat de expositie met hoge
spanning echter niet toe.
Gevaar voor elektrische schok!
OPGELET
De frequentieomvormer, de motor en
de kabels zenden elektromagnetische,
hoogfrequente storingen uit.
Zorg dat sensoren en apparaten in de
omgeving geen foutieve functies ver-
tonen.
Gevaar voor ongelukken!
2-18
5) Bedrading van de stuurkring
FRN30G11S-4EN tot FRN110G11S-4EN
1. Plaats de stuurbedrading zoals dat op Afbeel-
ding 2-3-12 wordt getoond aan de linkerzijde
van het apparaat.
2. Bevestig de leidingen met een door de be-
vestigingsboring A (in de linker zijwand van
het vermogensklemblok) geleide kabelver-
binder (bijv. Insulock).
De kabelverbinder mag niet breder zijn dan
3,5 mm. Hij mag niet dikker zijn dan 1,5 mm.
3. Is de optiekaart ingebouwd, dan moeten de
leidingen aan de bevestigingsboring B wor-
den beveiligd.
Besturingsklemlijst
Afbeelding 2-3-12
Verloop van de
besturingsbedrading
Kabelverbinder
Afbeelding 2-3-13
Bevestigingspunten van de bestu
ringsbedrading van de frequentie
omvormer
Bedrading
van de stuur-
stroomkring
Linker zijwand
Bedrading
Bevesti-
gings-
boring A
Bevesti-
gings-
boring B
2 Installatie en aansluiting