FRN-G11S-EN
2-3-2 Aansluiten van de vermogens- en aardingsklemmen
Symbool
L1/R, L2/S, L3/T
Netvoeding
U, V, W
Uitgang van de
frequentieomvormer
R0, T0
Ingangsklemmen voor
externe stuurspannings-
voeding
P1, P(+)
Aansluitklemmen van de
tussenkringsmoorspoel
P(+), DB
Aansluitklemmen van de
externe remweerstand
P(+), N(-)
Tussenkringklemmen
G
Veiligheidsaarddraad-
aansluitingen van de
frequentieomvormer
Tabel 2-3-1
Functies van de vermogens- en aardingsklemmen
1) Netingangsklemmen (L1/R, L2/S, L3/T)
1. Op deze klemmen wordt via een compacte
vermogensschakelaar of een verliesstroom-
schakelaar de voedingsspanning aangeslo-
ten.
2. Om de frequentieomvormer van het net te
scheiden, bijv. bij het aanspreken van een be-
veiligingsfunctie, moet er in de leiding een
elektromagnetische schakelaar zijn ingebouwd.
3. Voor het in- en uitschakelen van de frequen-
tieomvormer mogen alleen de stuurklemmen
FWD/REV of de toetsen FWD/REV/STOP
van het bedieningspaneel worden gebruikt.
Door het in-/uitschakelen van de voedings-
spanning mag de frequentieomvormer slechts
in een uiterste noodsituatie en ook niet vaker
dan één keer per uur worden geschakeld.
4. Op deze klemmen mag nooit een eenfasige
spanning worden aangesloten.
2-6
Naam van de klem
Beschrijving
Aansluiting op 3-fasig net.
Aansluiting van de draaistroommotor.
Aansluiting van een wisselspanning voor externe
voeding van de stuurkring, bijv. bij gebruik van een
elektromagnetische netschakelaar. (Niet bij om-
vormers tot 0,75 kW.)
Aansluiting van de tussenkringsmoorspoel.
Aansluiting van een optionele, externe remweer-
stand (tot 7,5 kW).
Stelt de tussenkringspanning ter beschikking voor
de externe remunit (optie) of de energieterug-
voedingsunit (optie).
Verbindt het chassis (behuizing) van de frequen-
tieomvormer met de veiligheidsaarddraad.
2) Uitgangsklemmen van de frequentieomvor-
mer (U, V, W)
1. Op deze klemmen wordt, in de juiste fase-
volgorde, een driefasenmotor aangesloten.
Klopt de draairichting van de motor niet, dan
moeten twee van de fasen U, V en W worden
verwisseld.
2. Op de uitgang van de frequentieomvormer
mag noch een (faseverschuiver-)condensator
noch een overspanningsafleider worden aan-
gesloten.
3. Is de kabel tussen de frequentieomvormer en
de motor zeer lang, dan kunnen op grond van
de parasitaire capaciteiten hoogfrequente
stromen ontstaan tussen de kabelgeleiders,
die kunnen leiden tot het aanspreken van de
overstroombeveiliging van de frequentieom-
vormer, een verhoging van de lekstroom of tot
vermindering van de nauwkeurigheid van de
stroomweergave. Om dat tegen te gaan dient
erop te worden gelet dat de lengte van de ka-
bel 50 meter (tot 3,7 kW) of 100 meter (vanaf
5,5 kW) niet overschrijdt. Moet de kabel echter
toch langer zijn, moet een sinusuitgangsfilter
(OFL-filter), als optie verkrijgbaar, worden
aangesloten.
2 Installatie en aansluiting